oma

Oma Zegers woonde op de Middenweg. In een bejaardenflat. Zonder verzorging.
Ik zag haar vaak zitten, als ik onder haar door fietste, richting stad, op de 1e verdieping. Aan ’t raam, zoals oude mensen doen. Ik keerde m’n nek vaak nog even om, kijken of ze me toch niet alsnog had gezien. Maar er gebeurde veel op de Middenweg, aan 1 stuk vloog ’t helderse verkeer aan haar flat voorbij. Een fietser was een klein onderdeel daarvan.
’s Zondags trokken we vaak naar de Middenweg. Na de mis, of in ’t begin van de middag. De hele familie had zich daar verzameld. De dochters maakten de soep warm die Oma al 2 dagen had laten trekken. De mannen dronken hun koffie, praatten & namen de soep aan. De kinderen waren aangewezen op de kamer ernaast, waar ’t bed gekanteld stond, & waar een tafel was die ruimte bood voor minstens 6 koppen soep. We mochten daar blijven zolang we niet te veel lawaai maakten. Want we moesten altijd rekening houden met de hoofdpijn van Oma. De geur van eau de cologne waarde door ’t huis & werd ’t sterkst als je neus in de buurt van haar zakdoek kwam bij ’t begroeten of afscheid nemen.
Een enkele keer mocht ik mee op de maandagochtend. Als m’n school plots vrij had gegeven. Dan zag ik m’n moeder & tantes over de vloer kruipen om ’t huis schoon te maken.
‘Als je op je knieën zuigt, dan wordt ’t tenminste écht schoon,’ zei m’n moeder.
Ze geloofde er heilig in.
Ik verveelde me al snel ergens in de voorkamer op een veel te grote stoel. Wachtend op de thee & een koekje. Ook Oma had geen aandacht voor me. Die poetste ’t koper in de kamer waar wij anders mochten spelen. Ik mocht hooguit de theelepeltjes vanuit de keuken voor haar halen & weer terugbrengen. Maar ook dan mocht ik niet in de weg staan.
Op de schouw stond een foto van Opa, in pak. Zoals ik ‘m nog gekend had, dacht ik altijd, maar ik wist niet hoe oud ik was toen hij overleed. Ik kon me slechts een bal herinneren die tegen z’n voet aankwam, in ’t oude huis, & dat ik toen snel naar buiten moest gaan, de Krugerstraat in, met bal & al.
In de speelkamer hing een andere foto. Opa in kokskostuum. Een hoge koksmuts op, pannen in z’n hand. Een foto die je elders in de familie ook aan kon treffen. M’n moeder had ‘m op de slaapkamer staan. Daar ging ik wel ‘ns met m’n neus bovenop staan. De foto bestuderen. Kijken of-ie tot leven kwam in andermans gezichten.
Ze zeiden dat Quint zo op hem leek.
Als we ons op zondag verveelden, gingen we naar buiten. Als ’t mocht. 1st Altijd vragen. Met neefjes Frank & Simon gingen we achter de flat spelen met de bal. Stiekem klommen we via de regenpijp naar beneden. Iemand bij de deur om te kijken of niemand ’t zou zien. & Als ik naar beneden wilde werd er geschreeuwd.
‘Oh, Ton. Wat doe jij nou?’
Zodat ik me van schrik onmiddellijk naar beneden liet vallen. Ik mocht niet gesnapt worden.
Spelen met de lift mocht ook al niet. Als we door een andere oma gesnapt werden, kreeg m’n Oma ‘t diezelfde week nog gerapporteerd.
‘Gewoon met de trap naar beneden,’ werd er bij de daarop volgende visite dan gezegd.
Je bovenarm werd er bij fijn geknepen. Zodat je wel moest luisteren. Vaak deden ooms dat. De oom die ’t dichtst bij de deur naar buiten zat.
De huid van Oma was een beetje ruw, droog ook. Ze had meer groeven dan Oma Zijp. Waarschijnlijk van al die eau de cologne die ze gebruikte, dachten wij kleinkinderen. Toch zoenden we haar graag. Ze kon enthousiast zoenen. Oma Zijp liet ’t maar over haar heen gaan, terwijl Oma Zegers plots pretoogjes kreeg. Naarmate je dichter bij haar kwam werden die ogen kleiner, werden weggedrukt door haar glimlach. Haar armen reikten al naar ons uit, alsof we nog een baby waren die opgevangen moest worden.
Ik bracht een enkele keer een krant. Of soms een boodschap van m’n moeder. Als niemand tijd had om ’t te doen.
‘Frank komt elke dag over de vloer bij Oma,’ kreeg ik te horen als ik bezwaren had.
Dan volgde ik toch maar ’t voorbeeld van m’n liefste neef.
Uitbundig werd ik binnengelaten. Of ik thee wilde. & Een koekje. Wat er allemaal thuis gebeurde. & Of ’t een beetje goed ging op school.
Ik bungelde ondertussen met m’n benen in de stoel. Reikte af & toe, maar toch veel te vaak & te snel, naar ’t bakje thee op tafel (op ’t kleedje, want anders kwamen er vlekken). Wachtend op ‘t moment dat ik lang genoeg gezeten had.
1 Maal ben ik binnen gelopen toen vlak ervoor nieuw meubilair was gebracht. Nieuwe banken, nieuwe stoelen. ’t Rook naar nieuw & de plekken waar de oude stoelen op ’t tapijt hadden gesteund waren nog te ontwaren.
‘Wat vind je ervan?’ vroeg m’n Oma.
Ik wist geen andere woorden. Ik was niet goed in complimentjes geven. Er werd niet vaak om de mening van kinderen gevraagd. Dus was ik overdonderd.
Ik zei: ‘’t Lijkt wel een paleis.’
M’n Oma barstte in lachen uit, reikte met haar armen naar me, trok me tegen zich aan.
Ik snakte, stond ademloos bekneld in de boezem van m’n Oma. Al haar geuren drongen tot mij door. Eau de cologne vooral.
Ze duwde me van zich af, trok me weer naar zich toe & gaf me een zoen op ’t voorhoofd.

Er moet nog ergens een plekje zijn, waar ’t ruikt zoals ’t bij Oma rook, in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *