Mijn lichaam is elke dag weer een ontdekkingsreis. Vooral naarmate ik ouder word. ’t Heeft me elke dag wat nieuws te bieden. Iets waar ik me druk over kan maken, waar ik de bevestiging in kan zien dat ’t leven slechts een korte periode van opbouw, van groei kent, & voor de rest, vooral met de huidige medische kennis & mogelijkheden tot chirurgisch corrigeren, niet meer is dan een zo lang mogelijk uitgestelde dood. Als ’t aan ’t lichaam had gelegen, had-ie allang al afscheid genomen, maar ’t brein denkt er anders over & stuurt ’t vehikel naar de revisie. ’t Is steeds weer spannend te ontdekken welk onderdeel nu weer weigert naar believen te functioneren. Of, & dat is waar ’t me eigenlijk om gaat, welk onderdeel denkt wat extra aandacht nodig te hebben.
Niet dat ik er aan zal sterven, maar ’t kwam me vanochtend plots voor ’t oog. Eigenlijk druk ik me verkeerd uit: door een overmatige jeuk, waar ik nogal ‘ns last van heb, zat ‘t ineens tussen m’n duim & wijsvinger; gezien de positie van ’t subject zie ik mezelf niet in staat ’t in m’n blikveld te vangen. Ik meende me niet te kunnen herinneren ’t daar ooit eerder aangetroffen te hebben. Wel bij andere mannen, ong op dezelfde plek, maar ik zag míjn lichaam niet in staat iets dergelijks op die hoogte te kunnen kweken. Toch is ’t gebeurd. Ik heb er lang op moeten wachten. Ik dacht eigenlijk dat mijn groei richting mannelijke volwassenheid wel zo’n beetje voorbij zou zijn, maar daar, schuin onder m’n kin, waren toch 2 lange zwarte haren verschenen (ik ben zo ijdel geweest ze in de spiegel nader te inspecteren, een geliefd gereedschap indien mijn aards huis bestudeerd dient te worden).
Dat bedoel ik nu met die ontdekkingsreis. Nooit eerder iets dergelijks aangetroffen in die regionen & plots is ’t er. Alsof alles mij decennia te laat moet overkomen. Ik zou nu toch in de fase beland moeten zijn dat er eerder rimpels ontstaan, verschilfering, uitslag, kromming & verstramming. Maar ’t lichaam had ’t beschikt nog wat meer tot wasdom te komen. Als men ’t buitentreden van dode cellen, wat haar toch is, als zodanig mag betitelen.
Ik heb ‘ns iemand gekend, ’t was natuurlijk een man, die zichzelf moest scheren tot daar waar de kraag van z’n t-shirt ophield. Dat verhaal heeft ’t altijd goed gedaan bij de vriendinnen die ik in de loop van de jaren er op na heb gehouden. Ik koos die vriendinnen er natuurlijk wel op uit, of zij mij. Ze moesten wel van mannen houden die geen of te verwaarlozen haargroei op de borst hadden. Dan kon ik m’n verhaal over die toenmalige kennis kwijt. Vol verbazing over hoe zoiets mogelijk was vertelde ik mijn verhaal. Minutieus beeldde ik uit waar de overgang van geschoren naar behaard bij hem was & maakte ik duidelijk hoe hij dat grensgebied angstvallig op dezelfde hoogte probeerde te houden. & Genoeglijk legden we ons neder op ’t bed waar we mijn borstkas nog ‘ns nader onderzochten inzake ’t ontbreken van zichtbare verschijnselen van de mannelijke hormonen.
Dat waren de mooiste ontdekkingsreizen.
Momenteel is ’t probleem dat de haren (aangezien ik ’t nu als een probleem wil afhandelen ben ik geneigd niet de verkleinde vorm van ’t woord ‘haar’ te hanteren) een ietwat boven m’n t-shirt uitsteken. Mocht ’t zo zijn dat ’t genoegzaam bekend is dat men, als man zijnde, op weg naar de onvermijdelijke dood, op zekere leeftijd meer haar verspreid over ’t lichaam zal kunnen aantreffen, & ik daar als enige niet van op de hoogte ben, lijkt ’t me beter dit verschijnsel te negeren, derhalve ’t weg te scheren. Vindt u ook niet?
Overigens zijn we van plan nog lang & gelukkig & nog wat anders te doen in Zijperspace.