onzin

Hij komt mompelend binnenlopen. Ik was er al bang voor. Ik had ‘m al van ver zien aankomen, slingerend & murmelend over straat. JW deinst een klein beetje achteruit, zodat de man in versleten lompen tussen hem & de toonbank kan passeren. JW kijkt ‘m licht angstvallig na. Beschouwt elke beweging & lijkt zichzelf erin te herkennen. Maar ik zie JW fronsen om de niet aflatende stroom woorden die tussen de baard & snor tevoorschijn komt.
‘Ja, toen zei ik tegen ‘m: “Ja, ik zeg nog tegen je dat moet je niet doen.” & Toen zei hij: “Dat moet ik wel doen.” “Nee,” zei ik, “dat moet je niet doen.” Maar hij bleef maar doorgaan. Ik werd er niet goed van. Hij keek me aan met van die grote ogen. Ik zeg nog: “Kijk me toch niet aan met van die wolvenogen. ’t Lijkt wel of je me op wilt eten.” “Maar je ziet er ook zo lekker uit,” zei hij toen.’
‘Zeg ’t maar,’ probeer ik ‘m te interrumperen.
Hij stopt even met z’n hoofd heen & weer te bewegen. Hij is uit z’n rollenspel voor een moment. Hij praat niet meer tegen de andere persoon. Hoewel z’n ogen nog wel de hele tijd onrustig blijven. Op zoek naar de persoon die hij even kwijt is in z’n hoofd.
‘Ik kom even een biertje halen. De goedkoopste.’
‘Dan kan je ’t beste Alfa nemen.’
Ik wijs. Hij kijkt om. & Begint weer.
‘Een biertje, dat moet toch wel kunnen. Ik heb altijd trek in een biertje. Maar hij wil elke keer iets anders drinken. Dus betaal ik me scheel. Want hij heeft een dure smaak. “Wat moet je nou met dat vieze spul?” vraagt-ie me als ik met een flesje aan kom zetten. “Moet je nou?” “Ja, moet je nou.” “Moet je nou?” “Ja, moet je nou.”
“Lekker.” “Ja, lekker.” “Moet je nou?” “Nee, dat moet je niet willen.” “Waarom niet?” Maar ik pak dat flesje beet & smijt ’t naar z’n kop. Ja, smijt ’t naar z’n kop. Hij ligt daar. Te janken. Ja, te janken. “Moet je nou?” vraag ik. “Ja, moet ik nou,” zegt hij.’
‘Da’s € 0,65,’ zeg ik, als-ie eindelijk voor me staat.
’65 Centen,’ zegt-ie me na. ‘Centen. Hollandse centen. Maar niet van die echte. Nee, hij wil van die andere. Maar daar heb ik een heleboel van gespaard. “Hoe kom je aan zoveel geld?” vraagt-ie telkens. “Hou je bek,” zeg ik ‘m, “want je krijgt een klap voor je kop.”’
Hij kijkt dreigend. Maar slechts naar de man die in z’n hoofd zit. Ik kan ’t nog net zien. Z’n lippen gaan naar de andere kant schuin staan als hij op zichzelf antwoordt.
JW beschouwt ’t gebeuren van achter de man. Hij kan nog net de handen, de vieze handen van de man zien, & de baard die uitsteekt. JW is stil. ’t Verhaal waar-ie vlak daarvoor nog mee bezig was is-ie geheel vergeten. Z’n hoofd hangt schuin om niks te missen van de bewegingen & woorden van de man.
’t Geld komt eindelijk op de toonbank te liggen. Afgepast met centen & stuivers. Hij haalt ze met z’n foezelige handen uit z’n foezelige jaszak tevoorschijn. Af & toe stopt-ie z’n vingers in z’n mond, verstopt tussen baard & snor, om meer grip op de muntjes te kunnen krijgen. Zoals je je vingers natmaakt om de blz van een boek om te kunnen slaan. Straks maar meteen m’n handen wassen, denk ik.
‘Dankjewel,’ zeg ik.
Ik haal de dop van de fles. Hij heeft gebaard dat-ie dat zo wil. Als ik ’t flesje overhandig, beginnen z’n stemmen weer te praten.
‘Hij wilde niet meer dan 1 flesje, zei hij. Dus ging ik er op uit. “Niet meer dan 1 flesje,” zei hij. “Ja, dat had ik begrepen,” zei ik. “Maar je luister niet,” zei hij. “Jawel, ik luister wel.” “Nee, je luistert niet.” “Jawel, ik luister wel.” “Je krijgt een klap op je bek.” “Dan roep ik de politie.” “Dan mag jij niet meer binnen.” “Dan geef ik je een klap op je bek.” “Klap op m’n bek?” “Ja.” “Oja?” “Ja.”’
& Langzaam, heel langzaam verdwijnt-ie uit beeld, & buiten gehoorsafstand.
JW tilde z’n hoofd op. Omhoog uit de schuine luisterende houding.
‘Zo had ik ook kunnen zijn,’ zegt-ie.
‘Oja?’
‘Misschien niet zo erg, maar ze hebben me wel op een gegeven moment van de straat afgeplukt. Omdat ik een bedreiging voor andere mensen kon zijn. Maar dat bleek uiteindelijk alleen maar een bedreiging voor m’n eigen gezondheid te zijn.’
‘Dat wist ik helemaal niet.’
‘Ik zou misschien een telefoonnr moeten achterlaten hier,’ zegt JW plots enthousiast. ‘Zodat jullie dat nr kunnen bellen, zogauw ik me ga gedragen zoals die man. Da’s dan ’t nr van de enige man die ik op zulke momenten nog vertrouw.’
‘Kan natuurlijk,’ zeg ik. ‘Kwaad kan ’t zeker niet.’
‘Ja, dat moet ik dan maar doen.’
JW loopt peinzend rond. Z’n vinger aan z’n neus. Hij wrijft een paar maal over z’n mouw. Plukt kort in z’n baard.
‘Hoewel,’ begint-ie opnieuw, ‘Misschien ook maar niet. Want m’n psychiater is er mee gestopt. Nu moet ik een andere krijgen. Daar wacht ik op. Dan kan ik beter wachten tot ik ’t goede telefoonnr van m’n nieuwe psychiater heb.’
‘Maar ’t gaat toch om ’t nr van de man die je altijd vertrouwt?’
‘Ja, maar de vorige keer, de keer dat ik dus opgepakt werd door de politie omdat ik een bedreiging voor mezelf vormde, toen was die vriend ook vlak daarvoor bij mij langs geweest. Om te zeggen dat ’t niet meer goed met me ging. Toen vond ik ’t ook allemaal onzin wat-ie zei.’

’t Galmde nog uren na in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *