vlinders

Wat doen vlinders als ’t regent? Dat zijn ze me eigenlijk vergeten te vertellen op school, vroeger. ’t Zou ook kunnen dat ik niet goed heb opgelet, of ’t ben vergeten, maar de 1e mogelijkheid lijkt me waarschijnlijker. Wat weten docenten biologie nou van vlinders & hun gedrag gedurende ongure weersomstandigheden? Of wat weten ze van die kennis over te brengen? Als ze ’t toevallig wel weten, dan hebben ze ’t altijd nog liever over de bloemetjes & de bijtjes, want daar kunnen ze tenminste mee scoren. Leraren smachten naar populariteit, in de docentenkamer troeven ze elkaar af met anekdotes over uitingen van affectie, leerling tov leraar. Maar als ’t over vlinders gaat, ’t gedrag van vlinders op ’t moment dat ’t weer eventjes niet meezit, dan staan ze met hun mond vol tanden. Liever hadden ze uitgelegd wat de moeder allemaal wel niet had moeten doorstaan om dat betwetertje die deze vraag stelde op de wereld te zetten.
Misschien dat in de hogere klassen dit onderwerp op gegeven moment toch aangesneden werd. Daar was ik echter te ongeduldig voor. Ik wilde meteen doordringen tot de essentie van ’t leven, of anders, bij uitstel van de waarheid of van een poging deze in ieder geval te benaderen, ‘t wegdrukken, verstoppen in activiteiten of geestesgesteldheden die ’t overzicht over de mensheid & al dat leeft & ermee samenhangt niet noodzakelijk acht. Die geestesgesteldheid vooral. Zeer makkelijk te bereiken, ondervond ik, door voor slechts enkele zaken belangstelling te hebben & daar dan met volle teugen de essentie uit te zuigen.
Ik had ’t echter over vlindertjes. & Dan over vlindertjes die vliegen onder weersomstandigheden waarvan men zou denken dat dat fragiele lichaampje, zo men dat vleugelachtig wezentje zo mag betitelen, ’t niet lang zal verduren. ’t Beestje fladdert al zo ongecontroleerd onder de zwoele zon & eender briesje.
Nu ik dit toch aantip: van de week, ’t was heerlijk weer, zeker in mijn tuin, zag ik 2 koolwitjes woest, maar misschien moet ik zeggen: weldadig, achter elkaar aanvliegen. Voor ons mensen ziet ’t er wellicht liefelijk uit, de manier waarop de tedere lichaampjes pogingen ondernemen flierefladderend elkaar bij te houden, maar niets zo onvoorspelbaar als de manoeuvres van de lichtvleugelige vlinder. Ze weken niet uit elkaar, ze bleven elkander achtervolgen. ’t Zou baltsgedrag kunnen zijn, bedacht ik, maar een echtelijke ruzie of anders een ontmoeting nadat ze elkaar reeds een hele dag niet gezien hadden zou ook de oorzaak van dit ogenschijnlijk enthousiaste treffen kunnen zijn. De mens echter legt ’t onmiddellijk op z’n eigen o zo humane wijze uit & krijgt vervolgens ook zin om zich voort te planten. Ik heb me in deze situatie weten in te houden.
Ik vond vanochtend, terwijl ik toch zeker wist dat de deuren reeds 2 dagen gesloten waren gebleven, vooral vanwege afwezigheid, maar ook omdat ik onder bepaalde omstandigheden even liever niets met de wereld te maken wilde hebben; vanochtend vond ik een vlindertje, piepklein, nogeneens de helft van een koolwitje zo klein, geplakt tegen ’t raam aanzitten. Nou weet ik heus wel dat rupsjes vlindertjes worden, dat sommige rupsen schutkleuren hebben & dat ’t mamma-vlinder niet zoveel interesseert waar haar kroost groot zal groeien, zolang ’t maar genoeg te eten heeft, maar ik kon me toch niet echt goed voorstellen dat ’t huis van een mens aantrekkelijk genoeg bevonden was om ‘t nageslacht van een vlinder in achter te laten. Ik zou daar zelf wel enigszins zorgvuldiger in zijn. Ik ben echter geen vlinder.
Ondanks deze brutale vorm van huisvredebreuk, wilde ik ’t pasgeboren kindje niet euvel duiden, & besloot ik ’t te redden van een wisse dood. Ik weet nl dat mijn eetgewoontes niet echt aantrekkelijk zijn voor een vlinder. Laat staan de sporen die mijn andere activiteiten achterlaten in mijn huis.
Edoch, ik pakte een bierglas, de avond ervoor geledigd (maar puntje bij paaltje natuurlijk weer net niet helemaal, waardoor er nu een fraaie streep over m’n raam loopt), nam tevens een viltje ter hand, & staand op een stoel ving ik de vlinder. Wild spartelend liet zij zich arresteren, maar toen zij zag dat ontsnapping niet mogelijk was, onderging zij ’t lijdzaam & plakte ze zich vast aan de wand van ’t bierglas. Of misschien vond ze bierrestjes lekker & deed ze zich tegoed.
Pas toen ik buiten kwam, ’t glas opende door ’t viltje er af te halen, flink schudde om de onwillige vlinder er uit te verlossen, pas toen ik bovendien zag dat ’t niet ideaal vlinderweer was, dat ’t waaide & dat er zo af & toe monsterlijk grote spetters uit de hemel vielen (ik probeerde ’t alles te bezien vanuit de vlinderoptiek & zag de hemel in die beleving al neerstorten), pas toen begon ik mij af te vragen wat vlinders doen als ’t regent.

Ik zou zelf onderdak zoeken in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *