overkant

‘Hoi, Ma,’ zei ik, ‘zijn die jongens nu al ‘ns vertrokken?’
‘Ja, die zijn meteen na jou weggegaan.’
‘Oh, ja, ik zie ze nu aankomen. Nou, doeg. Dan zie ik je vannacht wel.’
‘Ja, de groeten aan Pa.’
Ik hing op & keek naar de auto die aan kwam rijden.
Jan reed z’n auto naar een vrije parkeerplek. Onderwijl wende ik m’n blik naar de overkant, onze oude school ‘t Joco, waar de organisatie van de reünie buiten van de zon aan ’t genieten was. Enkele reünisten zaten al voor de oprit van de school te wachten tot ’t gebeuren zou gaan beginnen.
‘’t Zou best kunnen dat Pa slaapt,’ zei ik toen m’n broers arriveerden.
Ik keerde me om, m’n rug naar ’t Joco, gezicht naar de Koogh.
‘Ja, moeten we maar kijken wat we dan doen,’ zei Theo.
Ik zette de fiets van m’n moeder op slot & liep achter m’n broers aan richting de afdeling van m’n vader.

‘Onze vader slaapt zeker?’ vroegen we aan de 1e verpleegster die we tegenkwamen.
‘Ja, hij doet z’n middagdutje,’ antwoordde ze.
‘We kunnen ook later terugkomen,’ zei Jan. ‘Tussendoor.’
‘Nee, je weet toch dat ’t er dan niet van komt,’ zei ik, ‘met zo’n reünie.’
‘Ik kan ‘m wakker maken,’ stelde de verpleegster voor.
‘Volgens mij kunnen we dat ’t beste doen,’ zei ik. ‘Hoe lang ligt-ie nu te slapen?’
‘Oh, eigenlijk niet eens zo lang. Ik heb ‘m net wakker moeten maken om ‘m z’n pillen te laten slikken.’
‘Zie je, dan kost ’t waarschijnlijk toch niet zoveel moeite.’
De verpleegster liep voor ons uit naar ’t bed van Pa.
‘Meneer Zijp. Meneer Zijp, u heeft visite.’
Ze schudde hem een beetje. Hij werd traag wakker. Werd vervolgens opzij gemanoeuvreerd & rechtop gezet. Benen buitenboord.
‘Kijkt u eens. U heeft visite. U kent ze wel.’
Hij lachte. Keek achterom, naar de foto’s boven z’n bed. Z’n blik vestigde zich op een foto van de hele familie in Volendamkostuum. Herkenning. Hij had de goede foto te pakken.
‘Mooi gezelschap,’ zei hij.
We lachten met ‘m mee.
‘Maar da’s vooral omdat ik er deel van uit maak,’ zei hij erachteraan, z’n hoofd naar ons wendend.
Hij lachte, wilde ons gedag zeggen.
‘Wacht even, meneer Zijp,’ zei de verpleegster, ‘even uw sokken & schoenen aan.’
Maar hij stond al. We bogen omstebeurt voorover om hem gedag te zoenen. Daarna liet-ie zich pas z’n schoeisel aanmeten.

‘We nemen de trippelstoel gewoon mee,’ zeiden we.
Pa steunend in de armen van Theo & mij, Jan met ‘t karretje achter ons aan.
‘Hij loopt al zo weinig,’ zei ik, ‘dan is elke wandeling meegenomen.’
Ik begin mezelf te herhalen, bedacht ik me.
‘Zullen we naar buiten gaan?’ stelde Jan aan m’n vader voor.
Hij humde.
‘Ja, Pa,’ zei Theo, ‘zo vaak kom je niet meer buiten. & Nu is ’t lekker zacht.’
Hij hobbelde tussen ons in de schuifdeuren door.
Ik vroeg me af hoelang ’t geleden was dat-ie buiten was geweest.

‘Laten we hier naar links gaan,’ zei Theo. ‘Komen we aan de achterkant van ‘t gebouw uit, bij Pa z’n afdeling.’
We liepen langs ’t grasveld. Keken naar de overkant, waar steeds meer mensen voor de reünie arriveerden.
‘Hoor!’ zei Jan. ‘Dat moeten staartmezen zijn.’
We stonden even stil. Luisterden.
‘Hoe kan je dat horen?’ vroeg Theo.
‘Dat “prrrrrrrrrrrrrt”,’ zei Jan.
Pa stak z’n neus in de wind.
‘Ik heb ook staartmezen in m’n tuin,’ zei ik.
‘Daar,’ zei m’n vader, ‘daar hebben we ’t ook van….. Hoe heet ’t ook alweer?’
We luisterden. We leken de rest van de zin uit m’n vader te willen trekken. We trokken ‘tzelfde gezicht als Ma altijd doet. Wachten op wat verder komen gaat. Evengoed berustend, omdat je weet dat er een grote kans bestaat dat ’t niet zal komen.
We waren broers, dacht ik.
M’n vaders neus stond in de wind, wachtend tot de overige woorden zouden arriveren.

‘Pa,’ zei ik, ‘neem nog een slokje van je thee.’
Ik schoof ’t kopje een stukje naar ‘m toe.
Jan & Theo praatten verder. Jan grinnikte om z’n eigen anekdote.
Ik keek naar de klok. ¼ Voor 3. Nog een kwartier.
Er liep iemand voorbij. De aandacht van m’n vader raakte afgeleid van z’n thee. Hij had ’t koekje nog wel vast, maar deed er niks mee.
‘Ja,’ zei hij, ‘hij heeft ’t van iemand.’
‘Wat zeg je, Pa?’ zei Jan.
‘Neem nog een slokje, Pa,’ zei ik nogmaals.
M’n vader was echter in z’n hoofd aan ’t zoeken waar-ie de voorbijganger van kende. & De woorden, de eeuwige woorden die kwijt waren.
Ik wees naar z’n koekje.
‘Neem nou toch een hapje.’
‘Ja, de reünie begint zo,’ zei Theo. ‘Stel je voor dat je te laat komt.’
‘Ik kan nou 1maal niet tegen te laat komen,’ mompelde ik.
‘Zeg, Pa,’ zei Jan, ‘de heer Bremer, Jan Bremer komt ook. De vroegere directeur van ’t Joco. Zullen we die de groeten doen? De groeten van de vroegere directeur van de Lichtbaak.’
M’n vader keek ‘m vragend aan.
‘Ken je Jan Bremer nog? Daar heb je een paar boeken mee geschreven over Wieringen en dergelijke.’
Zelfde blik.
‘Zullen we de groeten doen?’
‘Neem nou maar een slokje, Pa,’ zei ik. ‘’t Is nu niet heet meer.’

‘Blijf jij in Den Helder slapen?’ vroeg Carla een uur later.
‘Ja, ik slaap bij m’n moeder.’
‘Je vader dan? Woont die niet meer bij je moeder?’
‘Nee, die woont aan de overkant.’

Een heel ander land, de overkant van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *