kijken

Je moet proberen te zien zonder te kijken. Ze moeten ’t niet doorhebben. Ze weten heus wel dat zo goed als elke man kijkt, maar ze mogen niet weten dat ík kijk.
Dus kijk ik met een bocht.
Ik zie ze in de verte aankomen. Staande in de deuropening. Ze kunnen van links & van rechts komen. Dus wissel ik zo af & toe mijn aandacht. Ik weet dat ik, omdat ik op dat soort momenten m’n bril niet draag, toch niet alles meteen kan registreren. Dus peil ik links & peil ik rechts.

1 Maal zat ik met de jongen op ’t terras die me had verteld dat de ergste dag van ’t jaar de dag was dat de vrouwen weer naar buiten kwamen. Als ze opeens geen jasje meer droegen. Dan gingen de hormonen van de man gieren. Vooral als er nog net een klein beetje wind stond, een wind die van net om de hoek kwam & van de onderste regionen van ’t lichaam naar hoger een rilling deden veroorzaken. Dat waren de ergste dagen voor een man, zei de jongen, dus daar moest je van profiteren.
We zaten op ’t terras. In een tochtig straatje. Niet met opzet, maar ’t dwong ons wel langer te blijven zitten dan we van plan waren geweest.
Hij keek links & ik keek rechts. Hij was van de billen & ik van de borsten. Maar gezeten naast elkaar hielpen we elkander. Een stootje tegen de elleboog zei genoeg.
Hij probeerde me ook uit te leggen over de billen. Ik wilde echter niet snappen waarom hij dan in een tochtig straatje ging zitten.
‘Kijk, Ton,’ zei hij, ‘die borsten zijn er zowiezo. Maar de billen moet je ontdekken. Daar moet je een geoefende kijker voor zijn.’
’t Enige waarmee ik me kon verweren was te zeggen dat ik juist niet wilde dat men zag dat ik keek. Dat dat ook een kunst was. Als een schilder die ’t middelpunt van divergerende lijnen probeert te creëren, zonder dat men door heeft dat-ie manipuleert.
Dat kreeg ik er niet in. Hij bleef een billenman. Toch kon-ie de 1e dag van ’t jaar ’t huis niet in voordat de zon onder was gegaan.

Als ik verderop een vrouw aan zie komen lopen, probeer ik nog voor ze zien dat ik kijk te taxeren wat ze in huis hebben. De contouren worden afgebakend, in zoverre dat zonder bril mogelijk is.
Schommelen ze, laten ze schaduw vallen, zijn ze er trots op, wat voor bh wordt er gedragen, hangt er een jasje of een sjaal overheen, een dikke trui wordt overgeslagen, waar liggen de 2 middelpunten & hebben die last van de wind.
Dat alles in 1 oogopslag vast te stellen.
Nonchalant kijk ik dan verder, een auto passeert, een levering aan de overkant, een moeder met kinderwagen wil oversteken, een junk gilt voor de supermarkt. Voldoende om zogenaamd de aandacht op te richten. Bovendien dient de andere kant, de andere ooghoek, ook in de gaten gehouden te worden. Even quasi-ongeïnteresseerd.
Om dan, als ze zich veilig wanen, ’t jasje waait open, maar niemand die er notie van neemt, toe te slaan. Dan kijk ik hoe koud ze ’t heeft & of ze daar gevoelig voor is, terwijl zij kijkt waar ze naar toe gaat, naar de weg die voor haar ligt, want vrouwen doen altijd alsof ze niet naar mannen kijken, zeker niet als ’s mans blik de hunne kruist.

Maar terwijl er uit de verte van links een exemplaar kwam lopen die zeker geschikt was voor nader onderzoek, ik zag een deining, een op & neer gaan, die bij anderen slechts voorkomt bij ijverig touwtjesspringen, kwam er van rechts, van dichterbij, maar later opgemerkt door de schotten van ’t terras van de ierse pub die ’t zicht beperkten; van rechts dus kwam er onderwijl 1tje die mijn blik bestudeerde.
Vanachter haar rode shirtje zag ik wat zij met zich meedroeg. Ze liep tegen de zon in, ’t shirt was dun, & ze had een bepaalde gevoeligheid voor de vroege niet al te warme lentemiddag. Zonder dat zij kon bemerken dat ik dat concludeerde was deze vaststelling al geschied. Mijn geoefend oog heeft slechts een glimp nodig.
Zij greep mijn blik vast. Priemend drong zij m’n hoofd binnen. Vanachter opwapperende haarlokken, een krulletje schoof langs haar rechteroog, keek zij of ik keek.
Ik besloot tot een snelle terugkeer naar links met mijn aandacht, maar keerde nog dezelfde tel terug naar rechts.
Niet dat ik betrapt was. Ik was eerder gevangen. Alsof ze een net om me heen had gegooid & ik spartelde om er uit te ontsnappen.
Haar borsten, haar borsten, dacht ik, ze schenen zo mooi onschuldig door haar shirt.
Maar ik kon ze niet meer te pakken krijgen, zo drongen haar ogen in die van mij.
& Bij elke stap naderde ze, kwam ze dichterbij, werd mijn bril minder noodzakelijk, werd-ie minder gemist.
Op ’t allerlaatste moment, de tel voor ’t passeren, ’t ogenblik van de dichtste nabijheid, schoot haar gezicht in een glimlach, haar wimpers wipten omhoog, ’t krulletje schoof opzij & recht m’n ogen in lachte ze, sleurde ze me de rest van haar wandeling met zich mee.
Dacht ik.
Want toen was ze voorbij.

Ik keek nog snel even opzij, naar rechts, naar de billen van de vrouw die ik net gemist had.

Een plotse windvlaag veegde de straat schoon in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *