peettante

Ze zei ’t tegen m’n vader.
‘’t Duurt niet lang meer met Wil.’
M’n tante Wil. M’n peettante Wil.
& Zich naar mij kerend zei m’n moeder: ‘Pa kent haar vanaf dat ze klein was. Pa was de 1e in de familie. Hij was erbij toen ze 1e communie deed.’
Bij ’t afscheid zegt ze ’t nog even tegen de dienstdoende zuster.
‘Ik bel jullie misschien op als ’t zover is met m’n zuster. Want ze loopt op de laatste dagen. Ik zou toch graag willen dat-ie ’t weet. Anders is ’t zo raar als we plots naar de begrafenis gaan. Hij heeft ‘r toch erg goed gekend.’

M’n moeder laat merken hoe ze zich voelt. Ze kan niet anders. Als ze vroeger hoofdpijn had kon je dat van haar gezicht aflezen. Ze is een open boek, ook al zou ze zo nu & dan liever wat verzwijgen. Aan de minste zucht over de telefoon weet ik of er iets aan de hand is, denk ik soms. Dan blijkt ze net naar binnen gerend te zijn, om toch op tijd de telefoon aan te kunnen nemen.
‘& Hoe gaat ’t met u?’ vroeg Laura, nadat ze mij kort had gesproken.
‘Nou, niet zo lekker,’ antwoordde ze. ‘’t Gaat niet zo goed met m’n zus.’
Ze krijgt een aai over haar schouder.
Ik zie de laatste tijd vaak dat m’n moeder een bemoedigende aai over de schouder krijgt. Dat verdient ze.

We arriveerden bij tante Dien. Door de schuifdeuren aan de achterkant gingen we naar binnen. Tante Dien aan de eettafel lachte door ’t raam heen. Haar wangen gloeiden rood.
‘Hoe was ’t met Wil?’ vroeg ze.
‘Nou, niet goed.’
‘’t Zou toch beter zijn als er een eind aan kwam,’ zei tante Dien. ‘Zo heeft ze er toch niets meer aan.’
M’n moeder & ik beaamden dat. Maar tante Dien kon zulke dingen beter in woorden brengen.
‘Ze lag er zo bij vanochtend,’ zei m’n moeder.
M’n moeder kantelde haar hoofd naar achteren. Ze probeerde weer haar ogen weg te draaien, zoals ze ’t me ’s middag had uitgelegd. Haar mond wijd open.
‘Er is dus helemaal geen contact mogelijk?’ vroeg ik.
‘Nee, ze zegt niets meer. Ben die werd ’t vanochtend toch ook een paar keer te veel.’
‘Ja, ’t begint nu natuurlijk tot ‘m door te dringen,’ zei tante Dien. ‘Die staat er straks helemaal alleen voor.’
‘Maar hij heeft toch de laatste tijd wel een beetje bewezen dat-ie ’t alleen kan?’ vroeg ik.
‘Nou, nee hoor. Hij kan nog niet ‘ns water laten koken. Misschien om thee te zetten, maar dan houdt ’t op.’
‘Tot ’t laatst heeft Wil nog eten voor hem gemaakt,’ vulde m’n moeder aan.
‘Ja, vorige week dat ik langs was, toen heeft ze nog in de keuken soep voor me opgewarmd,’ zei Tante Dien. ‘Dat had ze van de buurvrouw gekregen. Maar dan loopt ze toch nog naar de keuken om ’t in de gaten te houden.’
‘Ik denk wel ‘ns,’ zei m’n moeder, ‘dat er in de familie Zegers erg weinig gebeurd is, maar dat ze hier boven nu toch ‘ns besloten hebben dat we nu toch ‘ns aan de beurt zijn.’
‘Maar ach, An,’ reageerde tante Dien, ‘als je nou kijkt: de oudste van de 11 is 78. De jongste 60. & Er zijn er nog 10 over. Dan mogen we toch evengoed van geluk spreken.’
‘Maar dan komt ’t wel extra hard aan als ’t zover is,’ zei ik.
‘Ja, we zijn niet echt gewend dat er veel leed plaats vindt in de familie,’ beaamde tante Dien.
Ze haalde voorbeelden aan van families waarvan meerdere broers & zussen in een opvanghuis lagen, of reeds gestorven, een enkeling nog gezond over. Zo slecht had de familie van m’n moeder ’t uiteindelijk toch niet getroffen, was de boodschap.
‘& Gaan doen we uiteindelijk toch.’
‘Maar wat denk je,’ zei m’n moeder, ‘dat als ze vanmiddag overlijdt, dan zal ’t voor ’t weekend toch niet gebeurd zijn, de begrafenis.’
‘Nee, die moet over ’t weekend heen.’

Ze zetten me voor ’t station van Anna Paulowna af. Even verderop moesten ze ’t kleinkind van tante Dien ophalen.
Ik gaf m’n moeder 3 zoenen. Daarna boog ik naar achteren voor tante Dien.
Terwijl ik nog in de deuropening stond, zei ik: ‘Bel je me wel op als tante Wil overlijdt? Dan kan ik misschien nog vrij regelen voor de begrafenis. Als ’t maandag gaat plaats vinden.’
‘Ja, ik bel.’

In de trein terug dacht ik aan tante Wil. Hoe ik haar elke dag zag. Ik bracht de reservekrant bij haar langs, aan ’t eind van m’n wijk. ’s Middags. Op zaterdag in de ochtend. Dan had ze om 10 uur nog steeds haar nachtpon aan. Ik kreeg altijd een bakje thee, als ik geen haast had. Een jodenkoek erbij. We maakten een praatje. Ik pestte m’n nichtjes, of m’n tante & zij mij.
Ik hoorde haar plagerig piepstemmetje weer: ‘Nou, Ton, heb je al een vriendinnetje?’
Dan giechelden de nichtjes.
Op m’n verjaardag kwam ze meestal met een envelop aanzetten. Er zat bijna altijd 5 gulden in. Daar moest ik blij mee zijn, zei m’n moeder dan, want tante Wil & ome Ben hadden ’t niet breed.
’s Zondags kwamen ze langs. Vlak na de kerk. Dan aten ze een kop soep mee. Weer een praatje. Ome Ben alleen maar over ’t weer. Dan liep tante Wil maar naar de keuken. Praatte een beetje met m’n moeder. Maakte een grapje met mij.
Ze wist hoe ik reageerde. We zagen elkaar 7 dagen in de week. Dat leek te komen doordat ze m’n peettante was, maar ’t kwam vooral door de krantenwijk.
Maar jaren later, ik woonde al jaren in Amsterdam, bleef ze specifiek naar mij vragen.
‘Ton, je moet ‘ns een kaartje sturen,’ zei m’n moeder dan.
Dat heb ik 1 keer gedaan. Toen lag ze al in ’t ziekenhuis.
Daar ben ik een paar maanden geleden met m’n moeder geweest. ’t VU-ziekenhuis, hier in Amsterdam. Tante Wil vroeg weer hoe ’t met me ging.
‘Heb je al een vriendinnetje?’ vroeg ze met haar plagerig piepstemmetje, waar evengoed oprechte belangstelling uit klonk.

Ik kwam thuis. Ik legde m’n rugzak op de bank, trok m’n jas uit. De telefoon ging.
‘Met mij,’ zei m’n moeder. ‘Tante Wil is vanmiddag overleden.’
‘Oh, god,’ zei ik. ‘Hoe laat is ’t nou uiteindelijk gebeurd?’
‘Om 3 uur.’
‘Toen zaten wij met tante Dien te praten over haar. Dan hebben ze hierboven misschien toch nog naar ons geluisterd.’
‘Ja, ’t kon niet lang meer zo duren.’
‘Had ome Ben gebeld?’
‘Nee, Karin belde. Ik stond net op ’t punt om bij tante Dien weg te gaan. Ze vroeg of we vanavond nog een laatste maal bij elkaar wilden komen. Om 7 uur. Dan willen ze daarna nog even alleen zijn. Dan zal ’t lichaam vanavond wel weggebracht worden.’
‘Sterkte, Moe.’
‘Ja, dank je.’

Hoe gaat ’t nou met je, tante Wil, zo plots ver verwijderd, maar toch langzaam, ijselijk langzaam weggetrokken van Zijperspace?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *