ruud

Tussen de drukte van de vroege vrijdagavond door zie ik een man met een muts klaar staan om te bestellen. Tot vlak boven z’n ogen hangt de muts. Z’n gezicht is grauw. Enkele haren steken onder de muts uit. Z’n ogen, ze staan flets, kijken naar de mensen achter de bar. Ik ben er 1 van. Ik zal maar even zijn kant oplopen om te vragen wat-ie wil.
Z’n blik is vuil, alsof hij elk moment verwacht te zullen worden aangepakt. Een vlugge wending van z’n hoofd naar opzij bevestigen z’n onrust. Crimineeltje, denk ik, die hoort hier niet thuis. Zeker verdwaalt na in de kroeg aan de overkant te zijn geweest. Rustig aanpakken.

‘Zeg ‘t maar,’ zeg ik.
‘Een witbier, alsjeblieft.’
Ik hoor nog net wat bekends in z’n stem, maar z’n gelaatstuitdrukking, z’n verouderde groeven in z’n gezicht kloppen niet met ‘tgeen er in m’n geheugen opgeroepen wordt.
Terwijl ik een flesje witbier uitschenk, fluister ik naar m’n collega Sas: ‘Was Ruud nog wel welkom? Weet jij dat?’
‘Hoezo?’
‘Volgens mij is dat Ruud,’ terwijl ik zo onopvallend mogelijk met m’n uitschenkende hand naar de zenuwachtig om zich heen kijkende gestalte wijs. Op zoek naar bekenden van vroeger?
Ik loop met de bestelling op ‘m toe. Hij is echter nog steeds bezig ‘t publiek om zich heen te aanschouwen. Met z’n rug naar me toe. Een brede rug nog steeds. Vele groentekistjes hebben die rug gedragen. Vele uren krachttraining heeft die rug ondergaan. & Toch komt die rug me wat minder breed voor dan voorheen. Gekromd, gebroken, gebukt, of ergens daartussenin.
‘Ruud! 1 Witbier,’ & ik zet ‘t glas neer op ‘t puntje van de bar.
Hij keert zich onmiddellijk om. Snel. Grijpt meteen naar z’n glas & overhandigt in dezelfde beweging een bankbiljet met z’n andere hand.
Als ik terugkom met z’n wisselgeld zegt-ie: ‘Dat je me herkende. Alles goed met je, Ton?’
‘Ja, uitstekend. Jij ook alles goed? Ik heb je een tijd niet gezien.’
‘Ach ja, dat komt doordat ik in andere zaken zit tegenwoordig. Niet meer op de markt. Had ik genoeg van. Ik kom nu in andere kringen.’

Marien staat inmiddels naast Sas. Hij kijkt verontwaardigd.
‘Ruud mocht nooit meer binnenkomen.’
‘Toch wel? Ik wist ‘t niet meer.’
‘Hij had me bedreigd. Ik had ‘m gezegd dat-ie z’n vrienden niet meer mee moest nemen. Toen werd-ie kwaad. Dan zou hij wel ‘ns langskomen om de hele boel kort & klein te slaan. & Mij incluis.’
‘Sorry. Ik moest handelen, maar ik wist op dat moment niet precies meer wat er gebeurd was. ‘t Is zo lang geleden. & Dan herinner je je niet alles tegelijk. Ik herkende ‘m ook niet meteen.’
Marien voelt zich niet op z’n gemak.
‘Ik heb ‘m nu al z’n bier gegeven,’ zeg ik, ‘misschien moeten we dan de volgende keer zeggen dat we ‘m toch liever niet binnen willen hebben. Dan zal ik ‘t wel doen.’
We zwijgen. We weten weer wie Ruud is.

Ik sta klaar om weer een klant te helpen. Ruud staat weer met z’n rug naar me toegekeerd. Hij neemt een teug uit z’n glas. Keert zich om. Z’n glas zet-ie op de bar, nog ½-vol. Hij ziet me staan.
‘Hé, Ton. Was goed je weer ‘ns te zien.’
Hij steekt z’n hand naar me uit. Z’n grote hand. Mijn vingers passen 2 keer in die van hem. Ik neem ‘m aan. Schud.
‘Gaat je goed, maat,’ zegt-ie.
‘Dank je. Jij ook.’
Ik keer me weer naar de klant die aan de beurt was.
‘Zeg ‘t maar.’

We meten met vele maten in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *