Er zat weer een daklozenkrantverkoper voor de bieb. Dat was een tijd geleden. Hij zat op de plek waar vroeger de Bolle zat. Die had haar tot over z’n oren, maar toch niet lang, een alcoholistenkop & hij ouwehoerde veel. Tussen ’t sjekkies draaien & roken door. Soms met ’t peukje nog in z’n mond. Dan zag-ie welke boeken iemand meenam & gaf-ie er commentaar op. Dat soort daklozen heb je nodig voor een bieb, vond ik altijd. Geen supermarkt-dakloze, die een praatje maakt met de tante van op de hoek, maar iemand die vroeger wat gelezen had, of misschien nog steeds wel las.
Soms zat de Bolle een ½e liter weg te drinken. Haalde hij uit z’n plastic boodschappentas. Drinken hoort niet voor de bieb. Maar hij deed ’t altijd zo, dat ’t personeel binnen z’n fles niet kon zien. Hij zette ‘m naast z’n benen, aan de straatkant. & Na een dorstige slok begon-ie z’n blad aan te prijzen aan de toevallige bieb-bezoeker.
‘Misschien als u terugkomt,’ zei hij als deze zachtjes weigerde. ‘Overigens een prachtig boek dat u daar in uw hand heeft, dat boek van Quintilianus. Moet u binnenkort een redevoering houden?’
Als je ’t blaadje uiteindelijk niet kocht, liet-ie merken dat-ie daarvan baalde.
‘Ja, hoor. Loopt u maar gewoon door. Ik blijf hier nog wel een paar uur zitten in de kou.’
Deze daklozenkrantverkoper zei niks. Hij zat alle mensen aan te kijken, dat wel, maar prees z’n blaadje niet aan. Stilzwijgend zat-ie op ’t stenen randje naast de toegangsdeur. Waarschijnlijk met een ijskoude reet, de plassen op straat waren nog bevroren. Z’n wangen waren rood.
Toch liep ik voorbij. Ik wilde snel door. Niet veel tijd. Straks naar m’n werk. Bij passeren zag ik nog net dat ik dit exemplaar nog niet had aangeschaft. Maar ik kon m’n vaste verkoopster natuurlijk niet in de steek laten, vond ik als excuus.
Hij zat daar roerloos, met z’n warrige dreadlocks nog net uit z’n ogen. Keek me op z’n droevig-honds aan. Zodat ik de schuld toch met me mee naar binnen zou dragen.
Dat zorgde ervoor dat ik op de weg naar buiten meteen de bocht naar m’n fiets maakte. Zodat ik ‘m niet hoefde aankijken. Terwijl ik m’n fiets van slot haalde, handschoenen aandeed, keek ik sluiks hoe ’t met ‘m ging. Hij was opgestaan, liep rondjes, bewoog zoveel mogelijk lichaamsdelen voor een paar tellen. Hij liet zelfs een volgende bezoeker ongemerkt voorbijgaan in z’n bezigheden ’t weer een beetje warm te krijgen.
Ik had een blaadje moeten kopen, dacht ik.
Ik zette m’n fiets voor de winkel neer. Er kwam een man aanlopen. Een grote rode Dirk-tas in z’n hand. Doodgewone man, die niemand op zou vallen.
Hij was bezig me te passeren, toen hij zich plots bedacht & z’n lichaam mijn kant opkeerde. Daardoor besefte ik opeens hoe hij er uitzag. Een kort kapsel, waar bijna geen model in zat. Bolle wangen, zonder dat ’t wees op dikkigheid. Hij droeg een blauw ski-jack, tot bijna aan z’n knieën. Z’n kleren vormden geen combinatie, maar juist daardoor ging-ie anoniem over straat. Z’n blik stond onnozel toen-ie zich tot mij richtte. Die man doet geen vlieg kwaad, dacht ik.
‘Mag ik u iets vragen?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde ik.
‘Kunt u misschien wat kleingeld missen?’ Hij keek daarbij moeilijk. Alsof-ie ’t niet gewend was te vragen.
Ik geef altijd geld aan mensen die op straat er om vragen. Sinds ik zelf een periode zeer krap heb gezeten ben ik daar zeer principieel in. Ze vragen ’t niet voor niets. Een enkele uitzondering daargelaten. Die weten niet anders meer dan dat ze zo aan hun geld kunnen komen. & Er moeten ook niet 3 bedelaars binnen 5 minuten op me af komen. De 1e krijgt dan wat, vervolgens heeft mijn portemonnee wat rust verdiend.
Ik haalde m’n portemonnee uit m’n broekzak.
‘Ik zal ‘ns kijken.’
Maar ik bedacht me al dat ik al m’n kleingeld thuis eruit gehaald had. Die had ik in de winkel nodig.
Inderdaad: niets, zei ’t vakje van de muntjes.
‘Sorry, ik heb geen kleingeld,’ zei ik ‘m.
Hij keerde zich al om: ‘Jammer.’
‘Anders had je wel gekregen,’ zei ik nog.
Dat gaf ‘m hoop. Hij was al 1½ meter van me verwijderd, maar keek me weer aan.
‘Ik kan ook een paar euro’s teruggeven, hoor.’
‘Ja, maar ik heb alleen een briefje van € 50,- bij me.’
‘Ja, hmm. Nee.’
Hij liep verder. Ik ging de winkel in. Geld uitgeven.
Er is genoeg schuld, maar te weinig geld in Zijperspace.