Ik lees een boek. Of eigenlijk lees ik niet. M’n ogen glijden over de letters, ze beseffen nog net dat ze tezamen woorden vormen, met af & toe een punt, soms een komma. De gezamelijke woorden & leestekens gaan ’t korte termijnsgeheugen in, gaan er ook weer uit, zonder ooit iets van een langer termijn te mogen aanschouwen. Die zit vol. Wordt bezig gehouden door te veel troep.
”t Bier uit de tap vind ik te koud,’ zegt Onno, ‘Mag ik ’t misschien uit een flesje van achter?’
‘Als ik dat doe blijf ik de hele dag flesjes uitschenken.’
‘Zie je wel,’ zegt Onno tegen Jeroen, ‘zulke dingen moet je gewoon niet aan Ton vragen.’
& Tegen mij: ‘Dan wil ik afrekenen, want dan ga ik naar huis.’
‘Is goed.’
3 Minuten later laat-ie zich door m’n collega een flesje bier uitschenken.
‘Lul, dat doe je toch niet,’ zeg ik tegen m’n collega. ‘Ik heb net gezegd dat-ie dat niet kreeg.’
& Tegen Onno: ‘Onno, dat pik ik niet. Dat snap je geloof ik wel. Ik vind ’t absoluut niet leuk als je mij tegen m’n collega’s zit uit te spelen. Dan heb ik ’t helemaal met je gehad. Wat mij betreft kan je dan oprotten.’
‘Goed, dan ga ik naar huis.’
‘Dat zou je toenet al doen.’
’t Boek is 1 blz verder. Al lezende heb ik me slechts ledig gehouden met bovenstaande scene, zo’n 5 keer achter elkaar passeerde ’t de revu. Onder ’t mom dat ik m’n geheugen controleerde op bedrog. Aangaande de scene niet, luidt de conclusie, maar van ’t verhaal in ’t boek weet ik me niets te herinneren.
Ik begin opnieuw. Lees weer over een vrouw die haar broer aan de telefoon heeft, terwijl de Muur op ’t punt van vallen staat.
Een junk komt de winkel binnen. Hij ziet er nog goed uit; hij beweegt zich nog maar een klein ½ jaar in deze contreien. Toch weet ik dat ik ‘m niet moet vertrouwen. Hij stoot meteen door naar achter in de winkel. Voorbij m’n collega, die rustig zit bij te komen van ’t bijvullen van de schappen. Ik help wat klanten bij de kassa, probeer onderwijl de man in de gaten te houden, probeer m’n collega dmv oogwenken op de hoogte te brengen, maar moet me op een gegeven moment toch op m’n handelingen concentreren.
De junk schiet voorbij & verlaat de winkel zonder iets te kopen. Ik heb gezien dat-ie me minstens tot 3 keer toe aankeek terwijl-ie in de winkel stond. Minstens.
Ik schrijf een briefje. Vraag of de man wil blijven staan, zolang ik bezig ben met schrijven. Ik had ‘m iets belangrijks mee te delen, had ik ‘m bij binnentreden gezegd. Of-ie ff geduld heeft.
Ik moet elke keer als ik binnenkom van Ton dit briefje laten zien aan degene die bij de kassa staat. Ik mag van Ton niet verder lopen als ’t begin van de toonbank. ’t Zou nl voor kunnen komen dat ik flesjes bier steel. Dat heeft Ton weliswaar nooit kunnen bewijzen, maar voor de zekerheid mag ik dus niet verder dan een denkbeeldige lijn voor de kassa. Als ik een biertje uit de ijskast of de winkel wil, moet ik vragen of degeen die bij de kassa staat die voor me wil pakken. Mocht dat door drukte niet tot de mogelijkheden behoren, dan verlaat ik zo snel mogelijk de winkel.
M’n fantasie slaat op hol. Ik weet waar de 1e regel van de alinea over ging, maar daarna heeft m’n verbeelding ’t overgenomen. Van ’t boek dringt absoluut niets tot mij door. Ik kan verder gaan lezen, maar ik weet dat ’t niets uithaalt.
De gitarist komt binnen. De gitarist die geen gitaar meer heeft. De gitarist waarvan ik zeker weet dat-ie de vorige keer een fles Alfa heeft meegenomen. Een klant zag de fles in z’n binnenzak verdwijnen.
Ik hou de gitarist aan.
Ik roep naar m’n collega: ‘Thomas, Kassa!’
& Ga vervolgens rustig met de gitarist staan praten.
‘Je weet dat een fles Alfa € 1,- kost?’
‘Je weet ook dat wij een kleine winkel zijn?’
‘Weet je ook hoeveel wij moeten verkopen om die fles Alfa van jou te bekostigen?’
‘Hoeveel krijg ik dus inmiddels van je?’
Ik voel me nobel. Ik weet overal de juiste oplossing voor te vinden. Ik ben in staat mensen duidelijk te maken waarom ze fout bezig zijn. Waarom ze niet moeten doen wat ze mij aandoen. Ik heb de juiste woorden gevonden om ze dat uiteen te zetten.
Maar ondertussen lees ik geen woord van wat er in m’n boek staat. Te veel stress, te veel scenario’s die niet op de waarheid zijn gebaseerd.
’t Is wachten tot de werkelijkheid zich aandoet in Zijperspace.