slakkengang

Ik snap wel dat ze aan ‘t raam blijven plakken. Houden ze warme voeten. Als je bij slakken van voeten kunt spreken.
Ik moet er telkens naar kijken. Hoe ze zich langzaam vermeerderen. Er is een heel vruchtbaar vrouwtje aan de gang. & Een onvermoeibaar mannetje. Onverstoord kom ik uit de gang de keuken binnen, smeer m’n boterhammen, snij wat kool voor de avondmaaltijd, was een kopje om thee uit te drinken, terwijl ik resultaten van die ijverige voortplantingsdrift aanschouw.
Alsof ik in een kooi zit. & Zij maar kijken naar wat dat aardmens nu weer uitvoert. Op de 1e rang zitten ze, vrolijk aanschouwend hoe ik me voortbeweeg.
‘Vermoeiend, hoor, dat mens.’
Terwijl ik ’t allemaal al zo langzaam aan doe.
Ik zou wel naar buiten kunnen gaan, ze streng toespreken & zeggen dat m’n vader ze wel te pakken zou hebben genomen, maar dan moet ik door die spetters heen. Op sokken.
M’n schoenen doe ik pas aan als ’t tijd is om echt de hort op te gaan. & Daar moet ik een reden voor verzinnen.
Na 3 weken wordt ’t steeds moeilijker een reden daarvoor te vinden. Ik geloof tenminste dat ’t inmiddels 3 weken is.
Ik zei tegen Simon, een barman: ‘Ik dacht dat jij dinsdag niet stond?’
‘Jawel, ik stond dinsdag.’
‘Maar toen was ik hier langs & stond John.’
‘Nee, dat moet maandag zijn geweest.’
‘O ja. Ach ja, alle dagen lijken op elkaar.’
Waarna ik begon over een gebeurtenis op zaterdag, waar ik vrijdag waarschijnlijk bedoelde.
Nee, op sokken door de regen is niks. Dat gaat voelen alsof die slakken meteen al aan m’n voeten blijven plakken.
M’n vader zou ze dan bij ’t huisje oppakken. Tussen duim & wijsvinger, hoe kan ’t ook anders. Maar voorzichtig, de andere vingers waren gespreid, weg van de slak. Dan gooide hij ’t onderhands op ’t dak van de schuur.
Als wij ’t moesten doen, dan gooiden we ze met een grote boog over de heggen, richting tuinen van de buren.
Carel dan, hè. Ik was niet zo dapper. Hand voor de mond om z’n lachen in te houden.
Ik vraag me af waar dat vrouwtje haar kleintje uitpoept. Uit welk gat komen ze te voorschijn? & Zijn ze dan meteen zo groot als dat ze hier voor m’n raam manifesteren?
Maar goed, ik smeer m’n boterham & ga weer naar binnen. ’t Warme huiskamertje in.
Kachel weer te hoog. Sweater uit & met alleen een t-shirt voor ’t beeldscherm.
‘Heb je nog wat beleefd?’ vraagt Roswitha me aan de telefoon.
‘Nee,’ is ’t enige wat ik kan antwoorden, want de rest hebben we al gehad.
Dus praten we verder.
‘Oh, er komt net een roodborstje aangevlogen,’ zeg ik dan plots.
Moet ik denken aan de koolmeesjes in de laatste lente van m’n vader. Een speciaal vetbolletje met pinda’s was voor ze opgehangen. Dan zagen de oudjes tenminste nog wat gebeuren door ’t raam.
Kijk, denk ik dan, zo moeten die slakjes zich ook voelen. Af & toe kom ik voorbij schuiven. Maar ja, voor hen moet ’t leven ook niet te snel voorbij trekken. Waarschijnlijk hebben ze er niet zo veel van in ’t verschiet.

Zeker niet als men ooit dapper wordt in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *