stapelbed

‘t Was niet een kwestie van hiërarchie dat Carel bovenin ‘t stapelbed lag & ik in ‘t onderste bed. ‘t Was meer een keus die we beiden goedkeurden. We hadden jarenlang andersom gelegen, maar op een gegeven moment wilden we beiden de wereld ‘ns van de andere kant bekijken. Uiteindelijk betekende dat weliswaar dat ík van ons 2en degene was die de meeste jaren onderin heeft gelegen. Dat gebeurde echter wel uit eigen vrije wil.

De verdeling van de kamers had een veel hiërarchischer achtergrond. M’n 2 oudste broers mochten, als vanzelfsprekend, op de grote zolderkamer huis houden. Daar sliepen zij beiden in losstaande bedden.
Ondanks schuin aflopende plafonds was hun kamer 2 keer zo groot als die van ons. Met weids uitzicht over de buurt vanuit de zolderramen. & ‘t Feit dat ‘t afgelegen was van de rest van de familie (doordat er nog een xtra trap beklommen moest worden) bezorgde ‘t op latere leeftijd een groot voordeel bij ‘t roken in ‘t geniep; de sigaret lag al in de dakgoot voordat de deur volledig geopend was door moeder. ‘t Was de ideale kamer voor opgroeiende pubers, kwam ik later zelf achter, toen m’n 2 oudste broers uithuizig gingen & Carel & ik naar boven promoveerden.

We hadden geen klagen overigens met onze voorkamer die maar de helft van de oppervlakte van de zolderkamer was, want de 2 jongsten moesten ‘t doen met een kamer die weer de helft van de onze was. Daar pasten hun stapelbed & een buro in, & dat meubilair liet slechts een smalle ruimte over voor de beweging uit bed of van ‘t buro af. ‘t Leek me altijd een claustrofobische ervaring daar te moeten verblijven. Slechts bij ernstige ziekte liet ik me ertoe bewegen daar de nacht door te brengen.
Quint vond ‘t echter niet erg, zelfs toen onze kamer vrijkwam, verkoos hij ‘t in die kamer z’n bed te behouden. Misschien kwam dat doordat alle hoeken & gaten, kastjes & lades die die kamer kon herbergen in de loop van de tijd geheel gevuld waren met onnoemelijk veel materiaal, die hij allemaal nodig had voor ‘t uitoefenen van z’n hobbies.

Ik wilde niet meer bovenin ‘t stapelbed slapen. Ik vond ‘t knusser, geheimer, meer van mezelf om de onderste als die van mij te beschouwen.
We bouwden wel ‘ns een hut van ‘t bed door een laken eromheen te draperen. & ‘t Binnenste van de hut was dan mijn bed. Daar had ik alles voor ‘t zeggen, ook al was ‘t bed erboven die van m’n broer. Als hij niet deed wat ik wou, dan moest-ie wegmaken, want hij zat op mijn bed. Desnoods riep ik pap of mam erbij.
M’n broer was wel sterker. Zo sterk zou ik waarschijnlijk nooit worden. Dus kon-ie me dwingen m’n mond te houden, niet te gillen.
Bovendien had-ie ‘t ook altijd door als ik iets stiekem probeerde te doen. Zoals midden in de nacht ‘m te proberen te laten schrikken. Heel stilletjes ‘t bed uitkruipen, naar ‘t voeteneind sluipen, langzaam omhoogbewegen & dan in z’n teen knijpen.

Op ‘t moment dat ik ‘t bed uitgekropen was, vroeg-ie meestal al, met een sarcastische ondertoon: ‘Wat ben je aan ‘t doen?’
Hij had ‘t door, want hij had ‘t pesterijtje ooit zelf uitgevonden. Ik wilde ‘m er altijd nog voor terugpakken, maar dat wilde niet lukken.

Maar ik was in ieder geval de baas van de hut. Tenzij hij onder mijn bed nog een hut wilde bouwen. Dan moest-ie wel aldoor kruipen. & Uitkijken dat ik niet ging springen op ‘t bed, want er zat een behoorlijke vering in.

Kruipen, daar hielden we niet van in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *