terug

Ik stond in een telefooncel te bellen met Nederland. Aan ’t randje van Åland. Aan de overkant van de weg lag de Baltische Zee. ’t Liep al tegen 11-en, maar er was nog volop licht om te kunnen zien welke knoppen ik in moest drukken. Zelfs als ’t donker was, was ’t nog schemerig.
Ik kreeg Pam aan de lijn. Ze was naar beneden komen rennen. Nam de hoorn van haar vader over.
‘Hoi,’ zoals alleen Pam ‘hoi’ kon zeggen. Met een lange ‘o’. 1tje Die golfde onderweg.
Ik deed m’n verhaal. Ik vertelde dat ik niet meer wist waarom ik daar was. Op een eiland. Met duidelijk afgebakende grenzen. Je kon niet anders dan ’t land in, of je moest de boot terug nemen. Ik vertelde dat ik voor de laatste mogelijkheid ging. & Zei dat ik een lafbek was. Dat ik niks durfde. Maar dat ik ’t nu toch echt niet meer wist. ’t Leek allemaal zo zinloos. Er was alleen nog maar een verlangen om terug te gaan. Zo snel mogelijk, met de 1e boot, over alle snelwegen scheurend, om uiteindelijk terug aan te komen in Nederland.
Pam probeerde me te kalmeren, gerust te stellen, trots te laten voelen dat ik toch zo ver gekomen was. Maar begreep ’t wel. & Ze wilde ook nog zeggen .

’t Geld was op. Geen muntjes meer.
Tijdens ’t gesprek was m’n besluit in ieder geval genomen. Morgenochtend terug. Na 1 dag op ’t eiland te zijn geweest. ’t Eiland waar ik enkele jaren over gedroomd had.

De zonsondergang vervolgens, die eeuwig duurde: langzaam, zeer langzaam daalde dit deel van de aarde in ’t donker. Gloeiende strepen achterlatend, daar waar de aarde de wolken de zon aan liet raken. Ik zat op een rots, op een stuk steen dat deel uitmaakte van een fjord, & wist dat niets nog mooier zou worden. Alles zou voortaan gereduceerd worden tot al meegemaakt, of niet gelijkend op. & Ik wist dat ik zelf die keuze maakte. Schoonheid moest nou 1maal niet te overdonderend zijn.

Thuis aangekomen wachtte ik op Pam. Daags na m’n telefoontje was ze op Interrail vertrokken. Met haar vriendin. 4 Weken zou ’t duren. Misschien 3. Als hun geld op was.

Eindelijk kreeg ik een telefoontje. Ze zou de volgende dag aankomen. ’t Waren toch 4 weken geworden, maar morgen was ze er. Ze wist nog niet hoe laat, want ze moest onderweg ook nog overstappen, als dat maar goed ging, maar ’t zou ergens in de loop van de dag worden. Ze zou wel van zich laten horen.

Ik was in Amsterdam. Ik werkte. Ik probeerde zoveel mogelijk geld te verdienen. Wist toch niets anders te doen. & Men wilde graag dat ik ’t werk deed dat ik deed. Anderen konden ’t niet zo goed. Dus was er werk zat.
Ik bekeek hoe laat Pam kon aankomen. Of hoe laat anders. Misschien wel een andere verbinding vanaf Parijs. Dan zou ’t nog later worden. Misschien wel vroeger. Maar om 11 uur was de 1e mogelijkheid.

Ik stond om 11 uur op ’t station. Op ’t perron waar de internationale trein zou arriveren. Ik wachtte 10 minuten & zag de trein ’t station in rijden. Ik had mezelf bij de trap geplaatst. Leunend ertegenaan. Dan kon ik de stroom rugzakken & koffers aan me voorbij zien trekken terwijl ze zo snel mogelijk ’t station probeerden te ontvluchten. Had ik meer kans dat Pam niet aan m’n aandacht zou ontsnappen.
Een deur stopte recht voor me. Ik dacht dat ’t zo voorbestemd was. Voor een moment was ik bijgelovig. Geloofde ik in voorbestemming. Deze relatie zou nooit meer overgaan. Anders worden dergelijke onzekere factoren niet op zo’n manier bij elkaar gebracht. Want Pam stapte uit. Uit precies de deur die voor me stond. Met naast haar haar vriendin.

Ik lachte. Zij keek verongelijkt.

Ze wilden meteen naar de toiletten. Op ’t station. Ik huppelde erachteraan. 2 Tassen dragend om hulp te bieden. & Vervolgens wachtte ik buiten tot zij klaar waren met zichzelf te ontdoen van ’t ergste treinzweet.
& Ik wachtte tot er bekend werd wat we gingen doen. 1st Wat drinken? Of meteen naar Den Helder? Vertellen over onze vakanties?

Maar uiteindelijk werd me verteld dat ik er eigenlijk nog helemaal niet hoorde te zijn. ’t Plan was geweest dat ze ’t laatste moment samenzijn wilden genieten in Amsterdam. Met z’n 2-en. Pam & haar vriendin. Of ik niet liever iets anders wilde doen.

Weg was ’t beeld dat ik al die tijd voor me had gezien. Vanaf ’t moment dat ik Åland had verlaten. Traag springende benen, die stapvoets, hupsend alsof er een herhaling van een mooi doelpunt wordt getoond, elkaar naderen, verliefd op elkander toelopen, wetend dat ze niet buiten die ander kunnen. Armen wijd uitgespreid in die toekomstige omhelzing die maar op zich liet wachten, maar ’t wachten kon in dit tempo niet lang genoeg duren. Groene zoden werden betreden, groene zoden die nog niet eerder zo helder groen hadden geschenen; de zon, die stralende halo’s om de hoofden legde, ook al zouden we in ’t overkoepelde station staan, waar de groene zoden grijs beton was & de halo’s ’t licht was dat ver weg aan de einder toevallig tevoorschijn kwam, aan de uitgang van de hal, bruinig van al de roestige rails, met een grijs stipje ertussendoor van wc-papier dat de bielzen als afscheid sierde.

Ik liep naar m’n werk. Ze konden me daar elk moment van de dag gebruiken. Tijd was geld voor hen. Ze waren blij met elke besparing. Als ik m’n werk deed, deden zij aan besparing.

Zijperspace was Zijperspace, & ’t was beter daar te blijven.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *