terug

Ik heb ze weer langsgekregen. M’n vrienden van jaren her. Ze waren er gewoon opeens. Ik heb ze verwelkomd, ik heb ze begroet. & Toen bleven ze net te lang hangen.

Ze wilden mee toen ik ’s avonds laat de straat op moest. Toen ik langs tochtige flats m’n vriendin af wilde halen van de trein.
Daar waren opeens nog steeds aanwezig de donkere man, de man op de hoek, de wind uit de verkeerde hoek, de lantaarnpaal die niet scheen, de oversteekplaats zonder stoplicht, die met werkende lichten ook, de politieagent verstopt achter de paal, de anderen verstopt achter de andere palen, de palen zelf, de bomen, de bladeren die ruisten, ’t verkeer dat raasde, de stereotypen, de kachel die aan was blijven staan, de komende uren, de komende minuut, de adem die zou stokken, de adem van de man die me in zou kunnen halen, de vrouw die jaloers was, de blik van haar, de patat die vet om de hoek kwam walmen, de wapperende haren waardoor een persoon van achter niet herkenbaar was, de herinnering aan andere avonden, de keel die zich dicht klemde, de vriendin die wegging, weg bleef ook, de zwoele stem, die bedrieglijk door de nacht klonk, de brievenbus, de post, de enveloppe die niet open ging, de brief zonder boodschap, de trap, de afgrond van bovenaf, de trede, die erna, boven, onder, de gelijkvloersheid, een kelder, een zolder, niveau & ’t gemis daaraan tegelijkertijd, de tegenstelling, de gelijkheid, de achterdocht, ’t vertrouwen, een verhaal & ’t niet willen luisteren daarnaar, ’t te vele praten, ’t geroezemoes, ’t gebrek aan geluid, ’t niet kunnen verstaan, ’t overzicht, maar dat slechts visueel, alles wat minder is, de grap, ’t niet kunnen snappen, ’t zelf vertellen, een te lang verhaal, mensen die niet luisteren, de donkere man, opnieuw, de straat, de Zeedijk, ’t verkeer dat voorbij suist, de junk, de toerist, de taxichauffeur, de alcoholist, de dief, de neger, de turk, de marokkaan, de controleur, de brede man, de magere, de blonde dame met grote tieten, haar vriend die loert, de blik die ziet, de stoep, de argwaan, de tram, de bus, de auto, de bocht, maar vooral al die hoeken, de hoeken waar je niet omheen kunt kijken van wat er aan komt, wat er nog meer staat te gebeuren, waarom er straks een verandering plaats kan vinden.

Ze kwamen allemaal tegelijk langs. Er waren mogelijkheden te over om me even lastig te komen vallen. Er was geen bescherming meer in m’n hoofd. Ik had geen helm meer op.

Ik vergeet nog de tuin. De tuin waar ik geen stap in zet. De tuin die er niet is voor mij, behalve om te zien of-ie er nog staat.
De planten rijzen, doen nog net geen aanval, maar dwingen mij om terughoudend te zijn.

Ik sta hier.

Ik hou de deuren dicht.
Zo hou ik nog net overzicht.

M’n broer is dood. Dat besef ik me nu wel.
Ik denk er alleen niet al te vaak aan.
Ik zet nl geen stap meer in de tuin waar woeste gedachten m’n veiligheid lijken te bedreigen.

Ik fiets om Roswitha zo snel mogelijk bij me te hebben. Ik fiets over ’t pad, een rechte weg. Ik zou er niet aan moeten denken een hoek om te moeten gaan. Waar donkere mannen…..

& Dan sta ik hier, niet zo heel veel later, voor ’t station. M’n vrienden m’n vijanden zwermen om me heen.
& Ik moet me straks veilig gaan voelen. Met m’n vriendin achterop.

Langs dezelfde weg terug naar Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *