tijdens de aftiteling

Ik fiets wel vaker snel. Ik fiets alleen maar snel.
Ook toen ik naar de bioscoop ging. Nog 10 minuten, dacht ik, op ’t moment van vertrekken.
De weg afsnijden waar mogelijk. Op de trappers gaan staan als een brug genomen moet worden. Geen stoplichten zien, behalve om te bepalen of er verkeer uit andere richtingen verwacht kan worden. Over stoepen. Naast ’t fietspad. Toch maar terug op ’t fietspad als een bus de weg blokkeert. Achter een wagen langs om over te steken naar een fietsenstalling.
& Ondanks 2 treuzelende klanten voor me wist de caissière te vertellen dat ik nog op tijd was. Anders had ze ook nog een voorstelling van Spiderman 2 om ½ 12.
‘Nee, dan moet ik een uur wachten,’ zei ik. ‘Ik heb nú zin.’

Ik zette m’n mobiel weer aan bij ’t verlaten van de bios. Voordat ik ‘t toetsenschermpje kon blokkeren gaf-ie aan dat ik een bericht had. Onmiddellijk de berichtenservice gebeld.

Hoi, Ton, met Mam. ’t Gaat niet zo goed met Pa. Morgen komt de dokter langs om te bespreken wat er aan de hand is. Bel me even. Ik ben nu boodschappen aan ’t doen. Tot ½ 2. Dan ben ik weer thuis. Maar ik neem m’n mobiel mee. Dan ben ik gewoon bereikbaar.

Ik fiets wel vaker snel. Ik fiets alleen maar snel. Na Spiderman 2 fiets ik ’t snelst.
Ik haalde m’n fiets van slot. Manoeuvreerde mezelf tussen de geparkeerde auto’s door de weg van de Amstel op. Een fietser van links. Ik drukte m’n voet in de trapper & maakte snelheid. Na enkele meters begonnen m’n haren al te wapperen. Ik kon in m’n ooghoek nog net zien dat de andere fietser beduusd achter bleef. Een auto schoof geschrokken een ½e meter opzij. Haalde me zodoende toch nog in. Bij de bocht naar de Blauwbrug nam ik de linkerkant van de weg, tegen ’t verkeer in, sneed de bocht, over de tramrails schokkend haalde ik de auto met enkele meters weer in. Met maaiende benen bewoog ik mezelf de brug op. Enkele toeristen voorbijschietend. Langs de terrasjes, rechtsaf richting Daniël Meyerplein. Scherp. M’n banden schoven door de oneffenheden in de bocht enkele centimeters onder me vandaan, maar ik bleef overeind. Gooide mezelf alweer naar links. ’t Klapperen van m’n los zittende achterspatbord stoorde de mensen op ’t terras in hun gesprek. Ik was me van alles bewust. Alles wat ik achterliet.

‘Hoi, Ton.’
‘Hoe erg is ’t met Pa?’
‘Niet zo goed. Hij eet niet meer. Hij krijgt niets binnen. Morgen heb ik een gesprek met de dokter, zoals ik al had ingesproken. ’t Is nog niet levensbedreigend, maar serieus is ’t wel. Ga je nog……’
‘……Naar Duitsland? Ja, ik weet niet of ik dat dan nog wel moet doen.’
‘We kunnen je altijd bereiken als er iets gebeurt, toch?’
‘Ja, da’s waar. Maar ik moet er toch nog over nadenken.’

Zogauw de auto’s voorbij waren reed ik ’t fietspad af om de Wibautstraat zelf te betreden. Ik reed achter de auto’s aan. Schuin richting overkant bewegend. Richting tegemoetkomend verkeer. De zon bescheen me van voren recht ’t gezicht in. Glinsterde tegen de hoge gebouwen langs de weg. Weliswaar met schijnbaar meer ruimte, maar toch net als in New York. Zoals ik ’t daarnet nog had gezien.
Ik reed over de voorsorteerstrook voor verkeer naar rechts, voor hen de voorsorteerstrook naar links, zag een auto met z’n licht die kant op knipperen, glipte terug, langs een verkeerszuil, achter de bewuste auto langs & ging verder in tegengestelde richting. Om schuins afstekend ’t fietspad aan de overkant te bereiken. Over ’t verkeersviaduct haalde ik een fietser in vlak voordat-ie af kon slaan, sloeg bij de verkeerslichten links over ’t zebrapad weer de weg op, tussen 2 groepjes voetgangers, de stoep & een verkeersbord door. Over ’t randje van de weg ging ik verder richting Boerhaaveplein.
Ik keek alsof ik ’t nog kon redden. Ik keek alsof er nog iets te redden viel. Een zitbank aan ’t rand van ’t pleintje schoot voorbij, tezamen met ’t verkeersbord dat fietsers er niet toegestaan waren. & Ik voelde dat er nog iets te redden was. Ik voelde nog dat er iets te redden viel. Ik voelde dat er niets te redden viel.
Ik wipte de stoep af, zakte licht door m’n knieën om de klap op te vangen, strekte meteen m’n benen weer om ‘tzelfde te doen met de daarop volgende verkeersdrempel, sloeg onmiddellijk daarna de bocht om. Er waren geen medeweggebruikers, er was geen reden om snel te fietsen, maar ik wist dat ik door zou gaan.
Tussen de gebouwen door.
Op weg naar huis.

‘Ik was naar de film. Ik had vanochtend zin om naar de film te gaan. Dan is dit bericht wel een plotse overgang. Ik kom net de bios uit.’
‘Dat zal wel. ’t Zal wel raar zijn.’
‘Ik kom morgen wel langs.’
‘Dat zou ik fijn vinden.’

Ik droeg een bril. Geen superheldenpak. Toch ging ik minstens net zo snel.
De woede, ’t einde, de twijfel, ’t wapperde allemaal met de wind door m’n t-shirt voorbij mij & m’n fiets. ’t Bleef achter me hangen. Ergens.
& Tegelijkertijd wapperde ‘t me van voren meteen weer tegemoet.

Er valt ooit vast nog wel wat te redden in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *