Ik ben opgegroeid in de Martinus van der Hamstraat. Oud-Den Helder.
Hoe groot die straat leek & hoe dat tot normale proporties werd teruggebracht, dat korte corrigerende proces gebeurde me toen ik met m’n vader een wandeling maakte, omdat er iets in ‘t huis moest gebeuren. Hij kon op dat moment beter niet in de weg staan.
Hij was stram. Hij viel onhandig toen we de trap van de dijk af moesten dalen. Ik heb ‘m op moeten vangen, moest proberen hem weer recht overeind te zetten, want zijn lichaam, zijn coördinatievermogen ook, kon dat niet meer, want Parkinson woekerde in zijn hoofd.
Ik was verbaasd, mijn gevoelens waren verbaasd, zijn oude lichaam omhoog te moeten trekken. De rollen waren niet zo bedoeld, dacht ik.
We liepen een stukje door de buurt waar we hadden gewoond. We waren afgezet bij de Texelse Boot & daalden de dijk af achter de huizen die aan ‘t Carillon waren gelegen. ‘t Oude gemeentehuis aan de overkant.
‘t Is nu alweer meer dan 15 jaar geleden, maar waarschijnlijk is er weinig aan die situatie veranderd. Een stenen monument met klokken, gelegen tussen wat perkjes, waar ‘t fijn spelen was.
Bankjes waren er ook, maar behalve mijn manke opa heb ik er volgens mij zelden mensen zien zitten. Ik was waarschijnlijk met m’n broers te druk bezig met spel.
Op 19 juli 1952 schrijft m’n vader dat dit z’n laatste brief van deze reis wel zou zijn. Hij heeft de Rode Zee achter zich gelaten & schat in dat een volgende brief te schrijven & posten wel niet meer zal gaan lukken.
Hij maakt deze keer geen gebruik van ‘t 4e kantje van zijn briefpapier. Waar hij bij de andere brieven nagenoeg elke cm heeft benut. Maar dat kan hij blijkbaar ook niet meer na bedacht te hebben wat zijn laatste zin zou zijn.
‘Het allerliefste en ik hoop weer gauw eens met je op de bank bij het Carillon te zitten.‘
We zijn daar opgegroeid, om de hoek. We hebben gesprongen, gerend, indiaantje gespeeld, papieren pijltjes op elkaar gemikt met onze blaaspijpen. Slechts een enkele keer maakten we gebruik van de bankjes, om op adem te komen & dan weer verder te gaan, want iemand had ‘Tikkie’ op iemands schouder gedaan & toen snel ervandoor.
Allemaal rondom dat Carillon, waar hij, kijkend hoe dat rode woestijnzand de zee kleurde die hem thuis moest brengen, maar aan bleef denken.
Hij heeft vast meteen ‘Ja’ gezegd toen dat huis om de hoek van de dijk vrij kwam.
‘t Carillon in Zijperspace oogt anders nu.