Vader-aan-Moeder-brieven (VIII)

Ongemerkt begin ik me af te vragen wat voor jongeman m’n vader was, daar, op nog net 19-jarige leeftijd, in de haven van Semarang. & Daar, op dat bankje bij ‘t Carillon, naast m’n moeder.

Ik heb alleen dat vergelijkingsmateriaal van toen ik me eerder afvroeg wat voor mán hij was. Op 54-jarige leeftijd met de naweeën van zijn overspannenheid, waardoor hij de mogelijkheid kreeg om met vervroegd vervroegd pensioen te gaan. Dat heette de DOP, een extra regeling voor onderwijzenden voor wie de VUT nog niet vroeg genoeg was.
Ik geloof dat ze bij hem nog wat extra maanden afgeknabbeld hebben. Er waren blijkbaar zorgverleners die ‘t nut niet meer zagen de man nog extra te belasten zo vlak voor pensioen.

De man, zo noem ik hem, omdat ik in ‘t duister tast hoe hij zich toen voelde. Terwijl ik bijna op dezelfde leeftijd in een zelfde situatie terechtgekomen ben.
Met dit verschil dat ‘t niet meer zo snel ‘overspannen’ genoemd wordt, maar in mijn geval burn-out & dat hij bovendien een vooruitzicht had te kunnen gaan doen waar hij zin in had.

In een gesprek met Marianne, 1 van m’n begeleiders, kwam ter sprake of ik als mijn vader was. Of mijn vader zoals mij.
Ik noemde daarop de schoonzussen die de revue waren gepasseerd in de loop der jaren. Enkele hadden wel vaker over mij gezegd dat ik ‘t meest op m’n vader leek.
Dat was geloof ik niet alleen wat uiterlijk betreft, zoals baard & houding in zijn jonge jaren.
‘Maar je bedoelt natuurlijk qua afwijking?’ ging ik verder, de afwijking die ons, over de 50, heeft uitgeschakeld voor de arbeidsmarkt. ‘Dat weet ik wel zeker.’

& Toch snap ik niet dat hij op jonge leeftijd een boottocht maakt om geld te verdienen. Of dat hij in Soerabaja op z’n vrije zondag aan wal gaat om tevergeefs op zoek te gaan naar een kerk voor ‘t bijwonen van de ochtendmis. Ik snap ook niet dat partners, of zoals dat vroeger normaler gezegd werd: echtgenoten, ‘t een leven lang uit kunnen houden bij zo’n persoon als hij & ik.

Ik zie hem zitten op z’n stoel, maak dat met zwaaiende armen naar achteren duidelijk waar die gepositioneerd is in een spreekkamer die niet op onze woonkamer lijkt, om duidelijk te maken waar z’n jazz-verzameling stond, z’n plank lag, de vogeltjes buiten, m’n moeder in de keuken die roept: ‘Niek, zeg jij er nou eens wat van!’ over de drukke kinderen die moeten worden ingetoomd, waarop hij slechts zegt:
‘Jongens, doe niet.’
& Zonder opkijken opnieuw in z’n catalogus, z’n genealogie, z’n oude, te vertalen geschriften, z’n geplastificeerde plantjes, etcetera duikt.

Nog 4 weken, schrijft-ie, & hij is weer bij haar.
Hij zou haar nagenoeg nooit meer verlaten. & Zij hem evenmin.

Maar mogelijke antwoorden op ‘t waarom heeft nu nog de vorm van een schoenendoos, op een tafel in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *