valreep

Tijdens m’n vlucht door de lucht denk ik: ‘t moet maar. ‘t Is nu gebeurd; ik kan er niks meer aan veranderen.

Ik laat me gaan. Denk nog snel aan afgelopen weken & de problemen die ik heb met ‘t vorige voorval. Daardoor treedt de ontspanning op. Ik kan niet anders dan de dingen laten gebeuren zoals ze gaan gebeuren.
& Opeens zit ik op de grond. Een natte grond, weliswaar, maar ik zit. ‘t Voelt niet aan alsof ik moet gaan liggen. Dat lijkt me nog minder prettig. ‘t Zitten geeft me de mogelijkheid om na te denken. Vooral over wat ik voel & hoe ik moet reageren. Wanneer moet ik bijv m’n volgende beweging gaan maken?

‘Waar voel je pijn?’
Ik ben al snel vergeten wie de vraag heeft gesteld. Ik geef nuchter antwoord, zoals alles nuchter door me wordt behandeld. Alles stapje voor stapje. Niets overhaast, want dat zou gevolgen kunnen hebben. Niet alleen lichamelijk, maar ook in de relatie met de getuigen & degene die ‘t ongeluk veroorzaakt heeft. Ik moet alles overdenken. Geen emoties nog.
‘Ik voel m’n hand,’ zeg ik, ‘de zijkant van m’n rechterhand. M’n rechterknie voelt een beetje pijnlijk. & Onder m’n rechteroog voelt ‘t aan alsof ‘t dik is.’
‘Ja, daar loopt ook een straaltje bloed.’

Ik zie de hele tijd de taxi-chauffeur van ‘t vorige ongeluk voor me. Ik zie de rekening van meer dan € 800,-. Ik denk aan getuigen die eigenlijk helemaal geen getuigen zijn. & Ik denk terug aan ‘t moment dat ik dacht dat ik vlak voor m’n vakantie vast nog een keer onverzekerd een ongeluk zou krijgen. Advokaten, veel advokaten, & geld dat ik gewoon niet heb: ‘t spookt zo snel, dat ik nogeneens besef wat me bezighoudt.

Ook al is ‘t niet mijn schuld, ik vermoed dat de verzekering ‘t er toch weer op uit zal laten draaien dat de schade op mij verhaald zal worden. Ik denk niet meer aan ‘t ongeluk, ik denk slechts aan de verzekering. Ik denk aan getuiges die hebben gezien wat er is gebeurd. Ook al is de dame die de auto bestuurde bezorgd om me. Ik krijg meelij met haar; ik heb geen aandacht voor haar; ik speel de rol van slachtoffer niet goed.

Ik loop naar huis met m’n fiets in de hand. Totaal geen idee hoe ik er uitzie. Heel kort heb ik kunnen kijken in de achteruitkijkspiegel van de auto, maar dat gaf geen totaalbeeld.
Geen vakantie meer voor mij, denk ik. Ik wil niet meer. Zeker 2 weken weggaan, denk ik achterdochtig, terwijl een verzekeringsmaatschappij & een advokaat m’n zaken zitten te bekonkelen. De mallemolen van ‘t ongeluk dat zojuist heeft plaatsgevonden moet nog in gang gezet worden. & Ik weet niet hoe ik er uitzie. Misschien wil ik wel helemaal niet met deze kop op vakantie.
Ik kijk in de weerspiegeling van een raam met donkere gordijnen erachter. De linkerhelft van m’n hoofd kan ik zien, maar de rechterkant wordt door de schaduwval afgeschermd. Er vindt een algehele censuur plaats. De dingen werken tegen mij. Ik heb zelf echter ook geen zin om met de dingen samen te werken. Ik heb nergens zin meer in.
Ik wist trouwens niet dat ik een kater had, bedenk ik me. Maar die gedachte wordt snel gecorrigeerd. Ik loop niet voor niets met een fiets in m’n hand.

‘t 1e Wat ik doe bij thuiskomst is m’n zakdoekjes, m’n depdoekjes, weggooien. Weg herinnering. Zo snel mogelijk weg.
Vervolgens kijk ik in de spiegel bij de douche. M’n bril staat gedeeltelijk in m’n gezicht afgedrukt. Ik vermoed dat voortaan de afdruk van m’n bril daar altijd te zien zal zijn.

Ik ben thuis, alleen. Ik verlang mensen om me heen. & Wil tegelijkertijd dat iedereen oprot.

Er is niemand in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *