Bij regen als deze, ik voel ’t bij wijze van spreken nu op ’t dak van 3 etages hoger vallen, ben ik thuis. Ook al stel ik mezelf voor dat ’t in een tent is.
Niets zo alomvattend als een tent om je heen & de spetters donderen op ’t dak. Er is nog maar weinig wat je kan bedreigen. ’t Omhulsel van regen dat je cocon van lichaam omringt is je garantie op veiligheid.
Ik weet dat ’t te maken heeft met een stel ouders dat in de caravan (ik lig in de voortent op een stretcher, of anders met m’n broer in een 2-persoonstent ernaast) zit te keuvelen tot ook zij slaap hebben gekregen, me in de weg naar ’t campingsanitair verwijt dat ik te veel scheten heb gelaten tijdens hun laatste spelletje hartejagen (schreef je dat toen met een tussen-n of nou juist niet?), alvast aangekleed met regenkleding over nachtondergoed & op de weg terug stralend fris ruikt naar tandpasta, hoewel m’n vader niet, want die moest nog steeds wat laten doen aan zijn gebit, dat ik dat ruik bij de omstebeurtse nachtkus.
De regen spettert, vormt een dek, ik ben ingesloten door een scherm van niets kan daar meer in doordringen, als de regen daar niet doorheen kan komen, dan niets, echt niets zal mij bedreigen, ik leef in veilige avonturen van zojuist neergelegd boek, ’t draalt steeds langzamer naar beneden, m’n ridders leggen zich ter ruste, hun zwaard, de god z’n bliksemschicht, ter zijde schuivend, ik ben getuige, ik reik, ben vriend, onderdaan, z’n opvolger, zo beloof ik plechtig in murmelend voorbijgaan, beschermd, in slaap.
& De scheet die me onrustig maakt, want mama mag niet ruiken wat haar tandpasta kan ontsieren.
Maar slaap voor zij, hun beiden, terug zijn.
Nachtkus wordt wakker in Zijperspace.