voorstelling

Ik voel ze zitten. Achter me, 2-hoog. Terwijl ik weer wat woekerende winde uit m’n tuin verwijder. Ik voel dat ze naar me kijken. M’n blik kruist die van hen als ze snel wegkijken. Lachend naar elkaar, geanimeerd verdergaand met hun gesprek. Ik weet dat ze zodirect weer al mijn handelingen gade zullen slaan. Ik besluit maar wat potaarde toe te voegen tussen enkele stenen, zodat ‘t plantje sedum wat meer houvast krijgt, zodat ’t lijkt alsof ik wel degelijk nuttige dingen aan ’t doen ben, zodat ze waar voor hun geld krijgen voor hun plek op de 1e rang. M’n buren van hiernaast, op 2-hoog, zittend in de zon, genietend van elke activiteit.
Tijdens m’n bezigheden zie ik af & toe enkele bladeren bewegen. Er glipt iets weg. Ik heb besloten er niet meer van te schrikken, maar automatisch doe ik toch elke keer een stapje terug. Afstand nemen, stel je voor dat ’t me aanvalt. Maar vooral niet te opzichtig, want achter me houden ze me nog steeds in de gaten.
& Plots staat ik oog in oog met zo’n creatuur. Als ik ’t bochtje om kijk, achter bladeren langs, zie ik een pad zitten op een tegel. Onbeweeglijk. Geel, groengeel, plat, weggedoken, pokdalig, met ogen die overal naar lijken te kijken, maar vooral naar mij. Ik weet niet of ik doodsangst van die ogen moet aflezen, of bravoure. Pak derhalve een stokje, lang genoeg om me niet bedreigd te gaan voelen, & steek ‘m richting z’n achterste. Ondertussen ten volle bewust van nog steeds diezelfde blikken achter me. ‘Wat zou hij nou doen?’ vragen ze zich vast af. Waarna ze iets weg zien flitsen. Voor me uit. Dat moet ik nog maar een keer doen. Nog beter demonstreren hoe dapper ik de pad opjaag. Ook al is de voorstelling gratis nog een toegift.
Als de pad is verdwenen besluit ik maar verderop in de tuin wat onbedoeld groen te verwijderen. Geleidelijk aan beweeg ik richting de keuken, m’n handen steeds voller met stengels, sprieten, bladeren, soms hele planten. De kleine plantjes krijgen wat meer licht zodoende. Ik buk me nog eens voorover als ik opgeschrikt word door m’n buurvrouw Nienke. Van de begane grond.
‘Hoi,’ lacht ze me toe.
‘Oh, hoi,’ zeg ik, ‘ik had je helemaal niet gezien.’
‘Die plant daar gaat wel woekeren, hè?’
Ze wijst naar ’t robertskruid.
‘O, daar heb ik helemaal geen last van. Ik heb een groot gedeelte al weggehaald, maar in deze hoek vind ik ’t wel leuk om ’t te behouden.’
‘Gelukkig. Ik dacht al dat ik misschien bij je moest gaan wieden als ’t een beetje te veel werd.’
‘Nee, hoor. Helemaal niet nodig. Bovendien zijn ze heel makkelijk uit de grond te trekken, met wortel & al.’
Ik zie ze niet meer. Ze zitten nu recht boven me, op hun balkon, uit mijn zicht. Maar ongemerkt hou ik tijdens ’t gesprek met Nienke rekening met ze. Praat misschien wat harder. Probeer een verklaring te geven voor m’n gedrag. Ongemerkt, ’t sluipt er in.
‘Heb jij ook padden?’ vraag ik.
‘Nee. Niet gezien nog.’
‘Oh, bij mij barst ’t ervan. Ik schrik me af & toe rot. Springen ze plots tevoorschijn.’
Nienke lacht. Nog maar een schepje erbovenop gooien. Ik hou van publiek.
‘Vorig jaar had ik er 1tje in m’n kelder.’
Die werkt. Nienke reageert: ‘Hè, gatsie.’
‘Ik durfde m’n kelder niet meer in. Daar zat-ie de hele tijd onder aan de trap. Je gaat je net een klein kind voelen. Angst voor zo’n klein beestje, heel kinderachtig lijkt dat dan.’
‘Ik kan ’t me wel voorstellen.’
Nienke is een hele sympathieke buurvrouw. Begrip heb je nodig van je buren, geen kopjes suiker.
‘Maar ’t schijnt wel,’ ga ik verder, ‘dat padden de slakken verjagen.’
‘Ja, daar hebben wij er ook wel veel van. Wat doen die padden daar dan mee?’
‘Die eten ze op, denk ik. Maar ik had zoveel slakken dat ik ze maar zelf ben gaan uitmoorden. Met zout.’
‘Hoe doe je dat dan? Strooi je zout op slakken? Wat gebeurt er dan?’
‘Dan dijen ze snel uit om vervolgens op te lossen. Zo ziet ’t er tenminste uit. Maar van andere mensen mag ik ’t niet met zout doen. Vinden ze dieronvriendelijk.’
‘Wat moet je dan om ze weg te krijgen? Zeker heel veel padden nemen.’
‘Je schijnt een bakje met bier in de tuin te moeten zetten. Daar komen ze op af & daar verdrinken ze in. Volgens mij lijden die beesten dan nog meer dan als je er zout op strooit.’
‘Zouden slakken kunnen denken?’
Daar had ik zelfs nog niet over nagedacht. Kunnen slakken denken? Kunnen ze voelen dat ze dood gemaakt worden?
‘Dat weet ik niet. Daar denk ik ook maar niet over na.’
‘Dan moet je toch maar een flesje bier in een bakkie doen.’
‘Nee, da’s zonde van ’t bier.’
‘Maar in de supermarkt kan je heel goedkoop bier kopen. Zo’n 3e-rangs biertje.’
‘Daar gaat dan m’n reputatie als bierkenner.’
‘Dan moet je maar een dikke jas aantrekken & een zonnebril op.’
‘Ik denk dat ik ’t voorlopig toch maar bij padden hou,’ besluit ik als ik me omkeer om de volgende overbodige plant uit de grond te trekken. ‘& Een beetje zout.’
Terwijl ik me afwend van Nienke kijk ik slinks naar boven. De buren van 2-hoog zijn van ’t balkon verdwenen. Maar m’n aandacht wordt snel afgeleid door een insectenkoppel die op een blaadje de daad verrichten. Een piepklein vlindertje vliegt eraan voorbij.

In Zijperspace gaat de voorstelling non-stop door.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *