vulling

Ik kan heus wel schrijven dat ik ’t laatste slokje thee in m’n mond had, iets raars voelde & ’t vervolgens uit m’n mond viste, dat ‘t object bij vluchtige beschouwing een broodkruimel leek. & Meer niet. We zouden er een stemming over kunnen houden of u deze mededeling prefereert boven de volgende:

Ik gebruik m’n theekopje meermaals, nee, eigenlijk heel vaak, voordat ik de aanslag in & op ’t kopje dik genoeg aangekoekt & zodoende ’t moment rijp acht voor de afwas. Dan wordt ’t tijd voor een intensieve reiniging, een schuursponsje komt er aan te pas, ik ben er 5 minuten mee bezig, zodat ik weer een glanzend wit oortje aan een glanzend wit kopje ter hand kan nemen. Ik zou desnoods een ander kopje kunnen pakken van mijn 5 of 6-delig theeservies, maar aangezien ik niet hou van plotse veranderingen, ’t ontdoen van ’t bruine theïne-laagje vormt al een grote aanslag op mijn gemoedstoestand, reserveer ik die liever voor mogelijke visite. Voordeel is dat ik bij een dergelijke plotse inval altijd schone kopjes bij de hand heb. Met een beetje zorgvuldig uitserveren ligt ’t zelfs in de mogelijkheid dat ik zelf uit m’n eigen vieze kopje drink. Door een beetje zorgvuldige planning & bedachtzaam de kopjes aanreiken, met of zonder lepeltje, suiker, eventueel melk, lukt ’t me altijd wel de mezelf toegeëigende viezigheid uiteindelijk aan mijn mond te krijgen.

Hedenmorgen zat er een onderin ’t kopje, ik ben altijd wel zo zorgvuldig dat ik ’t kopje voor gebruik aan een kleine inspectie onderwerp, een klein dingetje. Ik heb geen ander woord ervoor dan ‘dingetje’. ’t Was nl een onooglijk stukje, met een grijsbruine uitstraling. Meer grijs dan bruin. Wellicht schimmelig te noemen. Ik poerde even met ’t theelepeltje, maar kwam slechts hardheid tegen. Een hardheid van aangekoekt suiker. Nonchalant schoot mij te binnen dat dat schimmelig plekje, bobbeltje, uitstulpinkje, ofwel die aangekoekte suiker vanzelf zou verdwijnen zogauw ik de gloeiend hete thee erop zou uitschenken.
Zo geschiedde. Althans, voor mijn ogen.
Er schoot me nog wel een gedachte te binnen mbt de overlevingskansen die ik na consumptie van ’t schimmelige object zou overhouden. Die werden weggedrukt. Ook een soortement mechanisme: niet denken aan ‘tgeen men vreest. Ik was de laatste tijd al te veel doden gestorven dankzij inbeelding, zelfsuggestie & angst.

Bij de allerlaatste slok, werkelijk ’t allerlaatste beetje vocht dat door m’n mond spoelde (laatst maakte iemand mij in een café erop opmerkzaam dat ik ’t bier 1st door m’n mond liet circuleren voordat ik ’t doorslikte; ik was me van geen kwaad bewust, maar moest na aandachtige zelfstudie toegeven dat dit inderdaad ’t geval was; dat doet toch iedereen, dacht ik vervolgens) werd ik me gewaar van een weeïg goedje in m’n mond: klein, zacht, pluizig, in zoverre je dat gewaar kan worden dankzij de tastende vermogens van de tong. Ik stak m’n tong uit de mond, ’t kleinood er op balancerend, stak m’n vinger ernaar uit & bekeek dat wat tevoorschijn kwam wat nader. Dat moest ’t schimmelige, aangekoekte stukje suiker zijn, dat inmiddels aanvoelde als een totaal verweekt kruimeltje brood, bedacht ik.
Ik wilde ’t niet aanschouwen & stopte ’t alras in de prullenmand die aan mijn rechterzijde gereed stond. Dit voorval moest zo snel, & tevens zo veel mogelijk genegeerd worden. Slechts slapeloze nachten, ingebeelde ziektes, verklaringen voor onwel bevinden, & bovenmatige onrust zou ik er aan overhouden.

’t Enige wat we er nu mee opschieten is vulling van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *