wachtkamer (dl 3)

& Terwijl de rest wacht, doorgaat met wachten, ’t enige waar ze goed in zijn, ’t enige waarvoor ze in de wachtkamer zijn neergezet, wachten wordt op een gegeven moment ’t doel, ’t opgehaald worden een verlossing; terwijl de rest wacht, wordt je naam genoemd.
Een hoofd dat opeens om de hoek van de deur verschijnt & luidkeels roept.
’t Is zo oorverdovend in een ruimte waar niets lijkt te veranderen. Er passeren wel personen in lange witte jassen, er vinden wel gefluisterde gesprekken plaats, maar beweging is er niet. Alles lijkt constant & gedoemd nog wel een tijdje op dezelfde manier door te zullen gaan.
Als op een toverberg waar niemand nog z’n oorspronkelijke doel lijkt te weten.
& Naast die passerende witte jassen komen er ook steeds wel nieuwe wachtenden bij, vallen er wachtenden af, maar je weet dat ’t allemaal tijdelijk is, dat ze slechts even zijn weggeweest of straks weer terug zullen komen. Je ziet ’t aan de gelatenheid waarmee ze hun lot aanvaard hebben, hoe ze zich voorbereid hebben door een bezigheid, een niet te vermoeiende bezigheid mee te nemen. Hoe ze zich aanpassen door te pakken wat ze pakken kunnen, een tijdschrift, een formulier, een kruiswoordraadsel. Hoe ’t zwijgen als een zonsondergang invalt, traag, ingetogen, onomkeerbaar. Een glimp van een toekomst valt door de kier van de deur die straks open zal gaan.

Dus de stem die roept.
‘De heer Zijp!’

Je weet dat je de 1e keer nog hoopvol keek. Er kwam een witte jas, je zag de aanzet van een oproep, een keel die uitdijde, een snelle blik nog even op ’t formulier in de hand, zoekende naar de naam, een kort schouwen van de wachtkamer & iedereen die terug keek.
Routineus bijna. We zitten hier & dat zal nog wel een tijdje zo blijven.
& Jij nog zo onervaren dat je dacht dat je geluk kon hebben. Weg in een zucht.
Maar zucht is ademhaling geworden. De berusting van de andere wachtenden is ook deel van jou uit gaan maken.
Ik is jij & wordt straks wij, zal een meervoudig zij uiteindelijk zijn.

Kalm pak je je spullen bij elkaar.
‘Ja, dat ben ik,’ deel je mee alsof je een onvermijdelijke verklaring aflegt.
’t Boek in de tas, jas op de arm. & De beweging die nou 1maal bij ’t opstaan hoort.
Sylvia staat klaar om je de hand te drukken.
‘Oh, ik had niet verwacht dat je zo dichtbij zou zitten,’ verontschuldigt ze de bruuske onderbreking van ’t wachten. ‘Ik ben Sylvia.’
& Uit de diepte haal je je eigen naam tevoorschijn.

Van ’t ene zitten brengt ze je naar ’t andere zitten. Maar neemt daarbij tegenover je plaats.
Ze vertelt je verhalen. Verhalen van de toekomst. Verhalen over andere verhalen, waarvan ze de voorspelling doet dat de dokter daar verantwoording voor zal nemen.
‘’t Is nu slechts een kwestie van wachten op de dokter,’ besluit ze.
& De kamer verwordt tot een wachtkamer voor mij alleen. Geen beweging, geen verandering, geheel & al voorzien van oneindig witte muren.
Ik weet dat ik ’t ultieme heb bereikt.

Alle voorspellingen komen uit. De tijd neemt een vlucht.
Plots moeten objecten hun oorspronkelijke functie weer in gaan nemen. Een jas, een pet, een tas.
Ik passeer de wachtkamer als ik onderweg naar buiten ga. Niemand herkent me als ik alle aanwezigen niet groet.

Ze hebben er geen weet van dat Zijperspace nog steeds bestaat.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *