M’n vader stelt af & toe vragen. Eindigend in niets. Een murmeling als een kiezelsteentje in een grote vijver. ‘t Wil wel rimpelen, maar mist ‘t volume, de kracht.
M’n moeder laat de vragen een beetje langs haar heen gaan. Ze is er zichtbaar aan gewend, weet dat ze in niets eindigen. Een enkele keer reageert ze als duidelijk valt op te maken waar de gedachten van m’n vader zich op richten.
M’n vader blubt. Als een goudvis. Door ‘t glas, de vissekom die ons scheidt, kan je niet altijd duidelijk zien wat-ie bedoelt. Z’n ogen staan groot in verwachting dat iemand ‘t nou ‘ns een keer zal begrijpen. De luchtbel van z’n woorden heeft echter z’n betekenis verloren voordat ‘t de oppervlakte bereikt. Ook voor m’n vader. Hij weet al niet meer wat ‘t woord was dat-ie uit wilde spreken.
Ik ben nog niet gehard. Nog niet genoeg. Ik zie m’n vader 1 keer in de maand. Ik kan tijdens mijn kort bezoek niet zo snel wennen aan de nieuwe verschijnselen.
”t Is zien, als je ziet,’ hoor ik m’n vader zeggen. Zachtjes, bijna fluistertoon.
‘Wat zeg je?’ vraagt Ma. ‘Shinn gaat gewoon met Marc zaterdag naar de film.’
Ze heeft ‘t over ‘t voorstel van m’n broer, een minuut geleden, om met m’n neefje naar de film te gaan. Met die mededeling verdween Marc via de trap uit beeld. M’n vader blijft dan in gedachten nog even worstelen met de info & de vraag waarom de bron van de info verdwenen is. Zo lijkt ‘t.
Ik leek wat anders gehoord te hebben dan m’n moeder. ‘Shinn’ klinkt als ‘zien’.
‘Volgens mij had Pa ‘t over ‘zien’,’ zeg ik.
Pa kijkt vragend van m’n moeder naar mij. Hij wil wat zeggen, maar de woorden blijven weer ‘ns achterin z’n keel hangen, misschien nog wel wat verder.
‘Pa is de laatste tijd de slaapkamer kwijt,’ zegt m’n moeder. ‘Dan weet-ie niet of onze slaapkamer wel de juiste is.’
‘Ja, ‘slaapkamer’, zegt m’n vader snel ertussendoor, ‘ik was op zoek naar ‘t woord ‘slaapkamer’.’
‘Oja, de slaapkamer,’ bedenk ik me, ‘de linnenkast in de slaapkamer; hebben jullie die nou gekregen van Oma toen jullie gingen trouwen?’
‘Nee, die hebben we zelf gekocht bij de Klercq. Een paar jaar voordat we gingen trouwen. We hebben ‘m al die tijd opgeslagen bij Ome Rikus. Die woonde toen ruim; ze hadden nog geen kinderen.’
‘Ja,’ zegt m’n vader, ‘in de Violenstraat. Nr 3. Toch?’ Hij kijkt weer ‘ns vragend. Zo gek is-ie nog niet, lijkt-ie erbij te denken.
‘Daar ligt-ie,’ zegt Pa & z’n opmerking raakt weer vervlogen in twijfel over ‘t einde van z’n zin.
Maar m’n moeder begrijpt ‘m: ‘Ja, ‘t schrift ligt hier.’
Ze laat ‘t schrift zien.
‘Hé, dat is net zo’n schrift als wij vroeger hadden. Die is nog van Pa z’n school.’
‘Ik schrijf altijd een stukje over Pa. Hoe ‘t met ‘m gaat. Dat geef ik dan mee als-ie naar de dagopvang gaat. De mensen daar schrijven aan ‘t eind van de dag dan ook een stukje.’
Ze reikt ‘t schrift aan. Ik blader ‘t door. Durf 1st niet te lezen. Kopjes schieten. Pa zit naast me terwijl ik over hem lees, wat mensen vertellen hoe ‘t met ‘m gaat.
Hij begint onrustig te bewegen, staat op, schuifelt een beetje & loopt naar boven.
M’n moeder: ‘Hij komt straks wel terug naar beneden. Hoewel Marc nu boven is; die kan ‘m wel helpen. Hij weet vaak niet waar de wc is. Soms komt-ie dan na een tijdje weer naar beneden. Heeft-ie de wc niet gevonden.’
Ik lees ondertussen.
M’n moeder heeft vandaag geschreven: ‘M’n man lijkt vandaag een beetje in de war.’
Er staat nog veel meer, maar ‘t dringt niet tot me door.
‘t Dienstdoend personeel schreef daaronder: ‘Uw man leek vandaag in de war.’
Ook hij schreef meer. Maar ik loop naar de keuken om een slokje water te nemen.
Boven wordt doorgetrokken. Pa komt beneden. Hij houdt z’n broek bij de knoop omhoog. Stommelt naar m’n moeder. Ik wil ‘t normaal vinden, doe alsof ‘t de gewoonste zaak van de wereld is. Ik pak m’n spullen voor de terugreis in, terwijl m’n moeder m’n vader helpt. Ze stopt z’n blouse in z’n broek & trekt de broek met de riem strak langs ‘t dunne lichaam.
Zijperspace eindigt uiteindelijk ook in ‘t niets.