zwaartekracht

De zwaartekracht schrijft ’t voor. Dat wat boven is, heeft een schijnbaar natuurlijke drang beneden te komen. Zo beneden als beneden maar mogelijk is. Zover als ’t pad dat voor ‘m ligt ’t toelaat.
& Hierbij bedoel ik natuurlijk wel dat iets pas iets is als iets vloeibaar dan wel vast van vorm is. Tegen gas valt niet tegen op te concurreren. Zeker niet door zwaartekracht, die beperkt wordt doordat ’t zich in lucht moet manifesteren. Aardse lucht, in ons geval.
Daarom noem ik gas in dit geval maar even niet iets. Niet als niets, want ontkennen zal niet kunnen, maar als niet iets, als zijnde niet vast of vloeibaar, er zo doorheen kunnen trekken, zonder dat je door hebt dat je aan dat niet iets voorbij bent gegaan, of ’t aanwijzend, zonder door te hebben dat je er eigenlijk door dat niet iets heen wijst, er aan voorbij gaand.
Zo, dat u dat onderscheid even heeft gemaakt. Tussen wat ik bedoel & wat ik niet bedoel.

Die zwaartekracht zorgt er dus voor dat dingen over ’t algemeen naar beneden worden gedreven. Als je er even niets aan doet, dan ligt ’t diep. Besteed je er echter energie aan, dan kan ’t zich voordoen dat ’t hoger komt. Je verzet je dan tegen de zwaartekracht, dus kost dat iets. Energie over ’t algemeen.
Daar wil ik ’t ook niet over hebben. Niet over gas & niet over energie. Meer over zwaartekracht & wat dat tot gevolgen heeft.

Nou zijn we daar allemaal aan gewend, aan dat iets boven is & iets anders beneden. We hebben in de loop van de evolutie ons lichaam er perfect, of laat ik zeggen: in enkele gevallen redelijk perfect, op aangepast. We lopen over straat, zitten op de bank, liggen in bed & dat al meestal tot groot genoegen. ’t Tere onderdeel van ons lichaam, de hersenkwab, bonkt niet tijdens onze gang naar elders voortdurend tegen een harde ondergrond & de door veelvuldig gebruik eeltige onderkant, die grote inspanning levert als we onderweg zijn, zit niet met zijn zeer persoonlijke lichaamssappen vlak onder de neus. We zijn vooral aangaande die kwaliteiten van ’t menselijk lichaam zeer gezegend. Ik voor mij persoonlijk beschouw ’t als een groot voordeel niet als dier op aarde te zijn geraakt.

Juist aangaande dat laatste aspect, de geuropname van de neus, weet ik mij vaak genoeg geconfronteerd met normen van andere mensen die niet stroken met de mate waarin mijn luchtopnemend onderdeel dat weet te appreciëren. Die hebben ’t wonder van de zwaartekracht nog niet ontdekt, pleeg ik dan altijd te denken. ’t Wonder waarbij uit een kraan water kan stromen, de onderliggende vlakken kan bevloeien & zo kan ontdoen van kwalijk riekende lichaamsgeuren. Men noemt ’t ook wel douchen.

Niets menselijks is mij vreemd & daarom dien ik te bekennen dat ook ik bij tijd & wijle wel ‘ns kwalijke geuren uitscheid & dat in de vorm van een scheet doe. Dit doende in combinatie met de activiteit van mijzelf verschonen, zoals ’t verschijnsel douchen ook wel genoemd wordt, bracht mij tot de zonderlinge gedachte, men moet ’t mij niet kwalijk nemen, maar ik moet toch iets doen terwijl ik daar ’t reinigend vermogen van water probeer te ervaren, maar allengs besluit dat ’t maar een saaie, doch noodzakelijke, dagelijkse bezigheid is; ’t deed mij op de gedachte komen dat, zoals eerder vermeld, alles naar beneden gaat, maar gassen niet. Ik was me in ieder geval in hogere sferen reeds snel bewust van ’t feit dat ’t bij gassen een beetje andersom werkt.
Daar wilde ik ’t dus niet over hebben.
Al die andere dingen juist: die vaste & vloeibare stoffen. Die door mijn pogingen ze af te wassen, naar beneden gingen, weggespoeld werden van mijn lichaam, maar daarbij wel de weg van mijn ledematen moest volgen.
Al dat vuil, de smerigheid, de geurtjes, huidschilfers, microben, de onzichtbare profiteurs van mijn lichaam, ’t zweet, afgebroken haartjes, & wat al niet meer zij, dat alles nam de makkelijkste weg naar benee & zou uiteindelijk bij mijn voeten terecht komen. Dit vanzelfsprekend verklaard door ’t feit dat ik mij doorgaans staande pleeg te douchen. & De zwaartekracht de dingen met gewicht dwingt zich zo dicht mogelijk tot de kern van de aarde te begeven.

Ik dacht: gadverdamme, die voeten, dat zijn pas een stelletje viezeriken, daar onderaan de rest bungelend.

Hoewel ook mijn neus ’t zwaar te verduren had op dat moment in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *