achteraf

Bij terugkomst vond ik m’n bed op de grond. Alsof dat nu niet meer vanzelfsprekend was.
Ik herinnerde me heus de vraag nog wel: ‘Zal ik ’t matras op de grond leggen?’
Niet zo hoog. Niet zo veel kraak. Stoot je je hoofd ook niet zo snel. Nou was er bovendien de hele kamer, de héle kamer, om spullen in weg te smijten, te doen verdwijnen in tijdelijke afwezigheid.
Dan vind je de dingen terug bij ’t definitief aan kant maken.
Hoewel ik wist dat dat nog wel enkele dagen kon gaan duren.
Ik trok m’n t-shirts uit. Zwetend van de fietstocht. M’n lichaam moest weer kunnen ademen. ’t Station is toch wel ver weg voor iemand die heen & weer moet.
M’n maag rommelde. Dat deed-ie al vanaf vroeg vanochtend.
‘Pannenkoeken,’ had ik toen gezegd.
Ook: ‘Veel te laat gegeten. Dan blijft je maag bezig met verteren. Tot laat in de ochtend. Hij is nog niet klaar.’
Maar vaker zei ik pannenkoeken. Om herinnering, mijlpaal te scheppen.
Weet-je-nog-wel-pannenkoeken.
Op die manier. Dat je dan kijkt & lacht. ’t Gaat als vanzelf bij zo’n woord.
Ik moest maar weer ‘ns gaan liggen, dacht ik. Pannenkoeken hun verdiende rust geven. Dat ik me eventjes niet met ze bemoei. Ze hun gang kunnen gaan.
Ik twijfelde tussen bank & bed.
Bank, daar was niet zoveel gebeurd. M’n knieën waren hooguit geschaafd.
‘Die bank is ruw,’ had ik gezegd. ‘Dat heb ik nooit eerder gemerkt.’
Waarna dus die matras naar beneden was gegaan.
Alles heeft z’n volgorde. Ook de volgende dag.
Nu zou ik opnieuw voor ’t matras stemmen. Niet democratisch. ’t Was een alleenheerschappij voor een 1-koppig volk. De man die alles opnieuw in zichzelf overwoog. Hij & zichzelf; ze zouden ’t samen in hun 1tje wel kunnen vinden.
T-shirts uit. Broek dan ook uit.
Oubollig sokken aanlaten. Niets zo intiem als de man in onderbroek met sokken zo hoog mogelijk aangetrokken.
’t Is tegen de kou, dacht ik, tegen de kou die nu is ingetreden.
Maar terug in ’t bed bleek de damp van de nacht in ’t bed geslagen. Een vochtigheidsgraad die als een klamme doek zich over je lichaam uitspreidt.
Sokken uit. Met een boog ’t bed uit. Zoals alle kleren met een boog uit bed gegooid dienen te worden. 1 Voor 1; ik had nog geweten dat ’t zo hoorde. Niet achter elkaar. Er dienden spannende pauzes ingelast te worden.
Ik & mijn sokken oefenden de generale repetitie in de spiegel van de tijd.
De kreukels hielden me wakker.
M’n bed zou nooit meer ‘tzelfde worden als niet ’t corrigerende karakter van de wasmachine zich erover zou gaan buigen.
Maar voorlopig liet ik me bedwelmen door de geuren van iemand die er niet meer was. & In die aanwezige afwezigheid vond ik voor een uurtje de rust die afgelopen nacht aan mij voorbijgegaan was.
‘Wat een stilte, hè, in deze straat,’ had ik ’s ochtends willen zeggen.
Die zondagmorgen had zich echter niet door mijn stem willen laten beroeren. Niet mijn gewone stem.
Nu klonken er kinderen. Ze speelden oorlogje. Schoten elkaar neer in ’t middagschijnsel van de dag des heren.
‘Tatatatatata. Dood! Aaarrgggh. Nee, ik heb jou neergeschoten! Je moet blijven liggen! Tatatatatatata,’ susten ze mij alsnog in slaap.

& ’t Nam me mee naar daar waar ik eerder was geweest in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *