Een paar jaar geleden rilde ik als ik een slak op moest pakken. Die noodzakelijkheid wil nog wel eens gebeuren, want ze hebben van nature meegekregen hoe ze m’n huis moeten binnendringen. Ong 15 jaar geleden moet die evolutie voltooid zijn hier. ‘t Grappige is: 1st heeft ‘t volk dat in m’n achtertuin leeft ‘t zelfstandig tot zover gebracht, zo’n 4 – 5 jaar geleden enkelen aan de voorkant.
Dat laatste heb ik kunnen vaststellen aan de slijmerige sporen die, tegen ‘t licht van buiten dat spaarzaam de hal in valt, enigszins oplichten. 1st Kwamen ze niet verder dan dit voorgeborchte van mijn bestaan; de laatste tijd zie ik dat ze zich in de gang hebben gevestigd als ik vanuit de keuken diezelfde glinstering van hun nachtelijk zwalken zie oplichten.
Niet echt bang meer. Maar toch evengoed minstens een rol keukenpapier per jaar besteed ik aan ‘t middernachtelijk oprapen van vastplakkende naaktslakken. Ik vat ze zonder m’n vingers daadwerkelijk met hun vocht te bezoedelen. Niet echt bang meer, maar toch kriebelt ‘t even bij m’n schouderbladen, waarbij die rilling in een seconde doorloopt naar m’n nekharen, als ik denk aan hoe ik in m’n onderbroek 1½e slak (imago plus jongeling) heb geruimd door ze door de kort kierende deur naar buiten te werken.
‘t Is wel tekenend dat ik bij een 1e stuk over m’n achtertuinnatuur blijf hangen bij dat wat de grens heeft overschreden tussen die stadse natuur & ‘t denkbaar veilige mensenonderkomen. In m’n halfnaaktheid benader ik des middernachts datgene wat ik terug wil sturen naar voorbij de door mij veronderstelde grenzen.
Maar er was een doorbraak.
Ik deed een mini-cursus bodemdieren, georganiseerd door de entomologische vereniging, waarbij enkele, ik meen me te herinneren costa ricaanse, 1000-poten ‘t lokaal door werden gegeven. Iedereen mocht ze even vasthouden, deze 20 cm lange, zwarte beesten, die je hand veranderden in een niet-verwachte kronkeling van kieren & sluiptussendoortjes. Ik had me 5 min kunnen voorbereiden op ‘t moment dat 1 van die onmetelijkveelpoten bij mij arriveerde, maar had in die tijd niet kunnen bedenken dat ik daar een foto als getuigenis van nodig had.
Als mijlpaal.
Waar een angst overwinbaar bleek.
Uiteindelijk stelde m’n mini-cursusbuurman voor m’n mobiel te hanteren voor ‘t vastleggen van deze gebeurtenis. Als ik de datum weet te herleiden dan zal de prent daar wel ergens online automatisch opgeslagen staan.
Ik duw tegenwoordig spinnen opzij die in de weg van te fotograferen insecten lopen.
Ik bekommer me niet zo gauw om een paar prikjes van een brandnetel.
Ik kan ‘t niet laten om versufte libellen of vlinders m’n vinger als rustplaats aan te bieden. Beeld me daarbij in dat ik ze de wereld laat zien. Terwijl ik alleen maar mezelf toon dat ik, van ver gekomen, van hoog moeten neerdalen, besef dat ik nietig ben & zij groot van de vragen die zij, zo dicht bovenop mijn vlees, als een spervuur op me neer laten komen.
& Dan ben ik nog maar beperkt door de fysieke grenzen van Zijperspace.