afsluiting/vooraankondiging

De zomer gaat beginnen. & De lente kondigt ‘m aan. De gevaarlijkste dag voor ’t mannelijk gemoed in de weg daar naartoe is als de 1e terrasjes genoten kunnen worden. De 1e dag dat ‘t dermate warm is dat een jas niet nodig lijkt. Redelijk ontnuchterd na maandenlange herfstbuien & barre kou ziet de man zich, na deze zogenaamde winterslaap, opnieuw gedwongen ’t verlangen onder ogen te zien. In de vorm van plots doorschijnende bloesjes & shirtjes, reepjes buik, starende navels & brutaal bibberende billen, alles plots ontdaan van verhullende truien of overhangende achterflappen van jassen, die tijdens de koude maanden de tere lichaamsdelen van de vrouw bedekt hadden.

Juist die 1e dagen denk ik met weemoed terug aan dat wat mij een tijd lang bezig gehouden heeft. Ik wil de warmte, de warmte die zich vooral laat vertalen in dagen op ’t terras, mannen die ogenschijnlijk uren stilzwijgend voor zich uit staren, vrouwen die nonchalant voorbij paraderen, zo lang mogelijk uitstellen. Ik wil nog even genieten van de schoonheid van de kou & hoe ’t lichaam zich daarin opstelt.

Voor mij hoeft dat blote niet. Liever ’t verhullende & ’t onverwachte moment.

’t Schoonste is ’t moment dat de vrouw, getergd door de kou, subtiel, o zo zachtjes, tussen ’t praten door, op een afstand, bijna onzichtbaar, op haar lippen bijt, haar linkeronderlip, wetend dat daar nog een velletje los fladdert, misschien zelfs een scheurtje zich voordoet. Meerdere keren zachtjes strijken met de tong hielp niet, leek ’t zelfs te verergeren. De lippenzalf, moeizaam uit ’t tasje tevoorschijn gepeuterd, teder langzaam over ’t schrijnen bewogen, bood slechts tijdelijk soelaas. Nu is ’t slechts ’t bijten, ’t zachtjes zichzelf pijnigen, ietsjes meer, ietsjes minder dan de oorspronkelijke hinder, dat afleiding geeft.
Dat hele tafereel, van een afstand bekeken, stap voor stap aanschouwd, stiekem, aan ’t eind van ’t seizoen, de winterkou is nog maar net achter de rug, de lippen op hun ergst gebarsten, de vrouw ’t onopvallendst in ‘t afhandelen van haar rituelen, ’t afscheid ervan kondigt zich aan door de zon die al langer wakker blijft, de dag wat langer laat schijnen, dat langzame tafereel waar je uren geduld voor moet hebben, & glimpen moet stelen, moet eeuwig duren, zonder pauze. Ik moet me af blijven vragen wat zich daarbinnen afspeelt. Achter die close-up van een tand die op een lip bijt, & de tong die zachtjes heelt.

’t Wordt nu al warm in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *