afwezigheid

‘Hummmmmmmmm,’ klinkt ’t vanaf ‘t toilet.
Dan is de wc weer ‘ns niet tevreden. ’t Water loopt, maar dan de hele dag. Als ’t begin van een bergbeekje, iets meer dan druppelsgewijs loopt ‘t naar beneden. Tot er plots iets van binnen de toevoer afsluit. Spontaan. Of roest. Roest van binnen. Dat maakt de wc ontevreden. Misschien dat er nog wel meer dingen zijn waar de wc niet erg over te spreken is, maar hij laat ’t in ieder geval pas merken als de toevoer stopt. Een humeurig ‘hummmmmmmmm’. Trillend door ’t huis. Ik vraag me af of m’n buren er last van hebben. Als ik aan ’t werk ben, of in m’n bed tot wat later lig te slapen, onwetend van de ontevredenheid.
Ik maak er een einde aan door kort door te trekken. Een bepaalde hoeveelheid water door te spoelen. Dan voelt de wc zich niet meer schraal van binnen, kan-ie niet meer brommen. & Verdwijnt de sfeer die door m’n huis waart, een trilling van ongenoegen, de ondertoon die aangeeft dat er iets niet in orde is.

Terwijl ik eigenlijk hoor te slapen, m’n wc wellicht z’n humeur aan ’t ventileren is, lig ik te denken. Ik zie een wapen stoer dwars gericht worden. Want elke moderne crimineel gebruikt tegenwoordig z’n gun horizontaal. De Hollywoodfilms schrijven dat immers voor. Daarmee zeg je dat de opponent geen grote mond moet hebben.
‘Respect!’ terwijl er ’t tegengestelde bedoeld wordt.
Want zogauw je dood bent kan je je waardering niet meer uiten. ’t Beetje respect dat nog in je lichaam aanwezig was voor de dwarsmikkende tegenstrever is vervlogen met ’t laatste beetje adem die er voor zorgden dat je je nog mocht rekenen tot ’t selecte groepje van levenden op aarde.
Daar dacht ik aan.
Ik zie mezelf ook wegduiken. Nee, 1st een grote mond. Van ‘wat doe je hier?’ Dan dus dat pistool, vervolgens ’t wegduiken, waarop niets meer volgt.
Niets. Wat moet ik bij ‘niets’ denken? Niets dus.
Begin ik maar weer opnieuw. Even wat meer gespecificeerd. Misschien dat ik de situatie wat beter kan beïnvloeden.

Hij een grote mond.
‘Waarom zit je me de hele tijd aan te kijken? Denk je dat ik iets van je steel?’
‘Ik kijk altijd naar klanten. Dat moet ik wel als ik een winkel wil drijven.’
Dat is mijn antwoord, die 2 laatste zinnen.
Allemaal beelden. Die skip ik, laat ik geen deel worden van ’t verhaal, anders wordt ’t weer te laat. Ik moet ook nog proberen te slapen.
Maar wel beelden. Zoals de toerist die z’n mond houdt. De man die in de koelkast staat te graaien. De politieagent die aan de overkant stond, maar op dat moment niet. Geld in mijn handen.
‘Moeten we er anders om gaan vechten?’
De beelden worden ongemerkt toch weer een geheel. Een scenariootje. Ik zie mezelf m’n mond houden, nadenken, terwijl ik mezelf helemaal niet kan hebben gezien.
Ademhalen, ademhalen, zo lang mogelijk ademhalen.
‘Man, ik heb helemaal geen zin om jou wat te verkopen, je kost me veel te veel energie.’
Dat zeg ik weer. Ik zie ’t me moeizaam, maar gedreven zeggen. Ik zie ’t ademloze gezicht van de man naast degene tegen wie ik ’t heb.
‘Weet je wat? Dit is ‘t laatste blikje dat ik jou verkoop. Daarna wil ik je hier nooit meer zien.’
& Nog een zootje beelden.
Maar dan vooral: ‘De volgende keer dat je zo bijdehand doet, pomp ik je vol met lood.’
Of zei hij nou dat-ie me alleen maar vol zou pompen?

Slapen. Slapen. Of anders 1st een boekje lezen.

Ik lees een boekje in de tuin. De volgende ochtend, toch nog bijna uitgeslapen. ’t Regent dunne druppels. De planten van 2-hoog krijgen water. ’t Tiktakt op ’t balkon van 1-hoog. Ik voel de diepte van de verschillende plekken waar de druppels terecht komen, door de variatie in ’t geluid. Tik is links boven me, tak is rechts boven me, pflet is op de vuilnisbak naast me. & De overige druppeltjes ruizen voorbij.
’t Regent dunne druppels terwijl de zon schijnt. ’t Is een lokale bui, zeer lokaal, want slechts bedoeld voor ’t balkon op 2-hoog. Fijne, dunne druppels maken hun reis door de zonneschijn.
‘Regenboog,’ denk ik. ‘Regenboog. Die moet toch ook bestaan voor kleine dunne druppeltjes.’
Maar wat er niet is, dat kan er ook niet zijn. Of wat niet waargenomen kan worden, is er niet. Hoewel de wc een slecht humeur heeft, dat weet ik. Toch zie ik niet waar ’t aan ligt. De wc blijft doorhummen, de regen drupt, de zon schijnt, een pistool laat zich richten.
Dingen die er niet zijn, daar denk ik aan. M’n buurvrouw die nog op vakantie is. De wc die geen gevoel kan hebben. Een regenboog veroorzaakt door een te kleine bui. Ik die achter de toonbank weg duikt.

Zijperspace is een smeltkroes.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *