burcht

We speelden op ’t heuveltje naast de bouw. Een afvalheuvel. Zand dat niet meer nodig was, nog nodig was voor later, weggevoerd moest worden, of zolang mogelijk moest blijven liggen. Buiten de omheining. Vermengd met ’t zand enkele reststenen, afgebroken tegels & stukken hout. Een plank, een lat, een stok, afgebroken of met een onhandige lengte.
Een heuvel volgestopt met speelgoed, voor na afloop van de les, aan ’t eind van de bouwvakkerwerkdag.
De heuvel was de grootste heuvel die er in de wijde omtrek te vinden was. Of je moest richting strand gaan. 2 Meter hoog & vol verbeelding. Die verbeelding zat weliswaar in ons hoofd, maar zonder de heuvel kon die verbeelding niet opgewekt worden.
De heuvel was een burcht.
& Iedereen wilde heer & meester zijn over die burcht.
Als je bovenop stond was je de baas.
Als je beneden stond wilde je er bovenop.

Maar Hans & Kees stonden bovenop.
Ze hadden de burcht veroverd. Eigenlijk stonden ze er al van ’t begin af aan, vanaf ’t moment dat school was afgelopen. & Eigenlijk probeerden we vanaf datzelfde moment hun er van af te jagen. Duwen, trekken, lachen, sjorren, keihard met z’n allen op hun af komen rennen.
Nadeel was dat Hans & Kees een andere opvoeding hadden gehad. Veel harder, veel meer op straat. Zij wisten hoe je moest vechten, hoe je van je af moest bijten.
& Ze stonden boven.

‘Ok, we geven ons over,’ zeiden ze na een kort staakt-het-vuren.
We waren net bezig een nieuwe strategie op te zetten. Vanuit alle hoeken & dan met z’n allen tegelijk. De ene groep Kees, de andere Hans. We hadden ’t juist doorgesproken, iedereen had z’n eigen plek & ’t kon niet lang meer duren of Frank zou ’t teken voor de aanval geven.
‘We geven ons over,’ zeiden ze nog een keer. ‘We willen samenwerken.’
Samenwerken? Dat konden ze alleen maar met z’n 2tjes. & Zelfs dan werd ’t een puinhoop. Dat zagen we elke dag in de klas. Ze konden hun mond niet houden. Ze luisterden niet als de leraar wat zei. & Hooguit tijdens ’t speelkwartier werkten ze samen. Hun 2 samen tegen de rest.
‘Vrede,’ zeiden ze. ‘Ok?’
Ze daalden een stukje af. Hans hield z’n hand voor zich uit. Een uitgestrekte hand. Om vrede te sluiten.
We keken elkaar aan. ’t Was natuurlijk wel een stuk makkelijker. & Als we bovenop stonden konden we hen weer wegjagen. Ze hadden lang genoeg boven gestaan. We zagen van elkaar dat we dat dachten.
Ik deed een stap naar voren. Ik zou wel vertegenwoordiger zijn. Ik zou wel de vrede sluiten. Ik zou wel laten zien dat ik de dapperste was. Dat was ik tenslotte al de hele tijd. Vond ik.
Frank gebaarde dat ik moest gaan. Wees dat ik verder kon.
Ik stak ook mijn hand uit. Liep op Hans toe. Stapjes de heuvel op. Ondertussen uitkijkend dat ik niet over losse stenen & planken struikelde.
Hans had 1 hand uitgestoken, de ander op z’n rug. Hij deed nog een stap naar voren. Een meter afgedaald inmiddels. Hij lachte. Vrede.
& Op ’t moment dat ik z’n hand wilde schudden, ik wist hoe zweterig z’n handen altijd waren, maar had ’t er voor over, haalde hij z’n rechter tevoorschijn. Een plank.
‘Opsodemieteren,’ schreeuwde hij.
& Sloeg.
Een klap op m’n hoofd. Naast m’n oog. Duizeling. Ik viel naar achteren. Een gloeiende kop. M’n linkeroog die even niets meer zag. Beide ogen vol van tranen.
‘Aanvallen!’ hoorde ik Frank schreeuwen.
Hans & Kees lachten. Zoals alleen zij konden lachen.

Ik moest mee van m’n ouders. Ze zouden wel even laten zien hoe ik toegetakeld was. Dat dat toch echt niet kon. Kinderen die andere kinderen met planken mishandelden.
Meneer van Balen zat achter z’n bureau.
‘Zo, wie heeft dat gedaan?’
‘Hans.’
Ik vertelde ’t verhaal. Op aandringen van m’n moeder. Huilend, een koude natte washand tegen m’n oog gedrukt.
‘& Hoe vaak heb ik jullie verteld dat er niet op de bouw gespeeld mag worden?’ zei Meneer van Balen.
‘’t Was niet op de bouw,’ zei ik. ‘’t Was op de heuvel ernaast.’
‘Da’s ook van de bouw. ’t Is daar veel te gevaarlijk.’
‘Maar hij sloeg me met een plank.’
‘Jullie mochten daar niet spelen.’
‘Maar……’
Verder kwam ik niet. Ik mocht niet spelen op de bouw.
M’n moeder hield m’n hand vast op de terugweg. Ze trok me wat dichter naar haar toe op ’t moment dat we de heuvel passeerden. Ik keek niet opzij. Ik keek alleen recht vooruit met m’n ene oog, kijken of ik geen klasgenootjes tegen zou komen in de straat die voor ons lag.

Later heb ik in m’n 1tje Zijperspace veroverd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *