alles

Ik was zat.
Te zat om nog iets zinnigs tegen Mar te zeggen. Ik geloof dat ik nog gedag zei, maar vertrekken was belangrijker. Op m’n fiets. Als je 1maal vaart hebt, dan komt thuis vanzelf in zicht.

Bocht om mijn eigen straat in.
Auto.
Dat moet plots zijn geweest, want ik schrok.
Wilde onmiddellijk corrigerend optreden. Rechtvaardigheid. Terechtwijzing.
Tijdens ’t nemen van ’t smalle kiertje dat de auto mij had overgelaten om te passeren, raakte ik de spiegel.
Expres. Terechtwijzing. De wereld moest verbeterd worden. Men dient rekening te houden met de fietser.
(Ik was vergeten dat ik beneveld was)

Een tik tegen spiegel.
Ik voelde m’n pink. Die bestond.

Snel doorfietsen naar huis. Zoals ik altijd snel doorfiets.
Maar misschien fietste ik ook wel snel omdat ik achter me geluid hoorde.

Ik stapte af. Zag in ’t donker iemand aan komen rennen.
‘Wat doe je?’
‘Ik ga naar huis.’
‘Nee, joh. Dat doe je toch niet?’
‘Jawel, want hier woon ik.’
‘Je gaat straks sorry zeggen. Zij rijden om. Komen straks. Maar ik zou maar sorry zeggen.’
‘Ik kon er niet langs. Ik raakte ’t spiegeltje met m’n pink.’

Ik stond beduusd. Er was spanning, maar tegelijk ook niet. Ik moest alles maar over me heen laten komen. Ontsnappen was onmogelijk, want daar zou ik 3 sloten voor moeten openen.
Een 2e jongen kwam al aanrennen. & Er klonk geluid van de andere kant van de straat. Ze hadden me proberen in te sluiten.
Ik voelde me kinderachtig. Maar moest m’n schouders recht houden. Eigen schuld. Stomme impulsiviteit.

‘Ze komen er zo aan,’ zei de 1e jongen.
‘Nee, joh. We moeten rustig zijn,’ zei de 2e.
‘Ik heb een medestander,’ dacht ik.
‘Waarom doe je dat nou?’ vroeg de 2e.
‘Ik probeerde er langs te komen,’ zei ik.
Ik keek ondertussen wat ging gebeuren. Alles ging zo snel. ’t Kostte me moeite om te zien wie er in de straat waren.

Nr 3 kwam. Nr 4 ook. Stopten beiden pas op ’t laatste moment. Een tik tegen m’n schouders. Een tik van minachting.
‘Zeg sorry,’ zei nr 1.
‘Sorry,’ zei ik, ‘ik probeerde langs te rijden.’
‘Straks is m’n spiegel stuk,’ zei nr 3. ‘Vuile vent.’
Hij spuugde.
‘Nee, joh,’ zei nr 2. ‘Die spiegel is niet stuk. Maar hij moet zoiets niet doen.’
‘Nee, ik minacht je,’ zei nr 3.
‘Ja,’ beaamde nr 4.
Een tik tegen m’n pet van nr 3. De hand van nr 1 & 2 om hem tegen te houden.
De auto was van nr 3, vermoedde ik.
‘Oja, ik heb een pet op,’ bedacht ik me, ‘& een bril.’
Ik bukte m’n hoofd een beetje. Keek niet in de ogen. Deed m’n bril af. M’n pet ook.
‘Sorry,’ zei ik ondertussen.
‘Heb ik nou aan sorry?’ zei nr 3.
Hij spuugde nog een keer.
‘Hij kan niet spugen,’ dacht ik.
‘Ik moet jouw soort mensen niet,’ zei nr 3.
‘Kom op,’ zei nr 2, ‘dit is wel genoeg.’
Hij keek naar me. Ik zonder bril. Dat hielp blijkbaar.
‘Ja,’ zei nr 1.
Ze liepen naar de auto. Ze renden. Van opwinding.

‘Is dit nou alles?’ dacht ik. ‘Is dit alles als je dood gaat?’
Ik hoorde ze lachen in de verte. Portieren sloegen dicht.
Ik lachte ook.
‘Is dit nou alles?’
De buurjongen liep voorbij. Hij keek me aan. Ik had m’n bril & m’n pet in m’n linkerhand. Met de rechter maakte ik de deur open. Maar 1st keek ik nog even terug. Ik voelde dat ik een rare grijns lachte.

’t Volgende moment sloten we de toegang tot Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *