buurjongen

Erik had geen vriendjes. Er kwam nooit iemand bij hem over de vloer.
Carel is wel eens bij hem langs geweest. Misschien wel vaker. Ik mocht een keertje mee. Maar ik wist al heel snel niet meer wat we moesten spelen. Een kale kamer. M’n nieuwsgierigheid was bevredigd; ik hoefde niet nog een keer. Carel wilde op een gegeven moment ook niet.
‘Er is niks te doen,’ zei hij tegen m’n moeder.
Dus kwam Erik bij ons.
‘Erik Broekepoep,’ zeiden we, z’n achternaam verbuigend.
Hard. Zodat m’n moeder zou schrikken.
‘Ssst,’ zei ze. ‘Straks horen ze ’t bij de buren.’
‘Wie?’ pestten we dan. ‘De familie Broekepoep?’
Volgens m’n moeder konden ze alles horen. We konden toch ook de buurvrouw horen plassen? Dan konden ze ons ook ‘Broekepoep’ horen roepen als ze toevallig op de wc zaten.
’t Huis naast ons was muisstil. Behalve de plassende buurvrouw hoorde je nooit iemand. Soms de piano. Terwijl ze er toch met z’n 3-en woonden. Erik & z’n ouders. ’t Leek alsof men extra breekbare wanden had gebouwd om de extra breekbare familie.
Als onze ouders weg waren & wij als muizen dansten op harde muziek, kwam de buurvrouw altijd even langs, om te vragen of ’t zachter kon. Anders zou ze ’t straks doorvertellen aan Ma.
Soms kwam de buurman. Dan had ze migraine.
‘Ze liegen,’ zei Carel, als de buurman weer bij de voordeur weg was. ‘Ik hoorde daarnet nog piano spelen.’
Dat was ’t enige verzetje. De vingeroefeningen van de buurvrouw.

Dus Erik kwam bij ons. & Wij waren de enigen die met Erik speelden.
We vonden ‘m maar zielig, zo enig kind te zijn. Wij die gewend waren altijd iemand om ons heen te hebben om mee te spelen. Erik had alleen zijn ouders. Ouders hadden altijd gelijk. Kon je geen ruzie mee maken, zoals wij met onze broers deden. Laat staan spelen.
Nee, met de ouders van Erik kon je niet spelen.

Je moest niet met ‘m gaan stoeien. Erik wist niet hoe je dat deed. Had-ie nooit geleerd. Als hij je vastpakte, in een houdgreep, of een wurggreep, als hij op je ging zitten, spieren rollen, dan ging-ie altijd te lang door.
Als je ‘genade’ riep, wist de ander dat er gestopt moest worden. Dat drong niet tot Erik door. Hij had nog veel te veel lol met de ander pijn te doen. Dat hoorde bij ’t spelletje, toch?
Bovendien kende hij z’n eigen kracht niet. Zei m’n moeder. Hij besefte ook niet dat-ie een jaar ouder was. Een jaar ouder dan Carel.
M’n moeder vergat erbij te zeggen dat ik nog 1 jaar na Carel kwam.
& Erik zat met z’n volle gewicht bovenop me. Om me kieteldood te geven.
Ik kon niet lachen. Ik kon niet eens ademhalen.

Dus gingen we maar buiten spelen. Dat was veiliger. Want Erik mocht z’n kleren niet vuil maken. & Als-ie z’n kleren niet vuil mocht maken, dan kon-ie ook niet stoeien.
We gingen oorlogje spelen. Dat speelden we immers altijd. We bouwden een kasteel, van losliggende stenen. & Erik bouwde zijn kasteel. Van losliggende stenen even verderop. & Die 2 kastelen gingen tegen elkaar strijden.
We schoten papieren pijlen met een buisje naar elkaar. Als je geraakt werd, dan was je dood voor 10 seconden. Maar je mocht niet op ’t hoofd mikken. Dat was gevaarlijk, had Ma gezegd.
Erik had echter nooit geleerd te spelen. Zagen we. Hij had geen broertjes. Zoals wij. Hij had niks van proporties geleerd. & Wist waarschijnlijk ook niet wat pijn was. Behalve misschien de pijn die bij migraine hoort. Migraine van z’n moeder.
Erik wilde ’t oorlogje spelen ‘echter’ maken. & Begon de losliggende stenen als projectielen te gebruiken.
‘Nee, dat mag niet,’ riepen wij.
Maar Erik gooide door. & De stenen werden groter.
Totdat een steen op mijn hoofd terecht kwam. & Er bloed over m’n gezicht droop. & Ik verschrikkelijk krijste. & M’n moeder m’n hoofd ging verbinden.
Toen stopte Erik. Toen moest-ie ’s avonds bij ons langs komen om mij een reep chocola te brengen.

Toen stopte Erik. Hij mocht niet meer komen spelen.

Alles werd weer muisstil, naast Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *