andermaal

’t Schijnt licht buiten, langs de gordijnen. Met daardoorheen een wolk van damp. De parasol staat de regen van afgelopen dagen weg te hijgen. Met elke zonnestraal komt er een nevel van damp los. Als ik niet had geweten dat ’t vocht van de parasol afkomstig is, dan had ik de brandweer moeten bellen.
’t Wordt tijd dat ik de deuren weer opengooi. De lente lijkt teruggekeerd.
Voordat ik me er toe kan zetten schiet er een vreemd vogeltje voorbij. Houdt rust op de schutting. Ik zie een witte vlek op z’n rug, maar door gemis van bril kan ik niet meer onderscheiden. Ja, dat-ie slanker is dan een mus, dat nog wel, maar de details ontgaan me, komen over als een wazige vlek van grote algemeenheid. Een vogel, dat zie ik, een vreemde vogel, maar een stapje dichterbij & hij is weg.
Nu ik ‘m toch weggejaagd heb, kan ik net zo goed de deuren meteen wijd openzetten. De frisse lucht ’t huis in laten trekken. Ik heb ’t gevoel dat visite slechts de geur van slaap hier kan ruiken. Dat moet er uit. In ieder geval ’t idee.
De spreeuw heeft kinderen. Ik zie ’t aan de foerage die hij met zich meezeult. O nee, dit is een zij. Ze houdt steeds een tussenstop op dezelfde schutting waar daarnet de vreemde vogel zat. Ik kijk ‘r recht in de ogen als ik m’n 1e stap buiten zet. ’t Wormpje krult een snor aan weerskanten van haar snavel. Schichtig kijkt ze om zich heen. Kijken of niemand ziet waar ze heen gaat. ’t Nest moet blijkbaar geheim blijven. Tot nu toe lukt dat, want ik zie ’t stel wel af & aan vliegen, maar heb nog niet ontdekt waar ze nesten. Ik heb eigenlijk ook nog geen zin gehad om ’t op ’t spoor te komen; laat ze liever met rust.
Ik til alle benodigdheden weer naar buiten. De stoel, ’t boek, de thermoskan thee, ’t krukje voor m’n voeten, de suiker, de snijplank met m’n ontbijt. ’t Ritueel is weer begonnen, alsof er zich geen weken van regen hebben voorgedaan, zo wordt alles vanzelfsprekend weer op dezelfde makkelijke eigen plek gezet. & Elke keer als ik weer naar binnen stap, til ik m’n voeten op om de sprietjes & takjes van m’n sokken af te slaan. Ik voel me op m’n gemak als ik telkens weer ‘tzelfde doe.
Vliegen ruimen de restanten dooie slak op, terwijl ik me in m’n stoel nestel. Ik laat ze begaan. Ze hebben hun eigen territorium & hebben daar al hun aandacht voor nodig. Met 10-tallen tegelijk zwermen ze om plekjes die, voor mij onherkenbaar, voedselrijk lijken te zijn. Voor m’n voeten, verder komen ze niet.
De zon wint aan kracht. De hitte lijkt krachtiger als ’t enkele weken door vocht is weggehouden. Een natte kracht. Ik frommel m’n mouwen tot bij m’n schouders. Wie weet wordt ’t daar ooit ook nog ‘ns bruin, ipv die wielrenner-t-shirt witte afscheiding van dat wat er onder hangt. Ik knipper met m’n ogen om te wennen aan ’t felle wit dat net zo fel van m’n boek weerkaatst.
De planken van de achterschutting beginnen te ademen. Als winters koude respiratie scheiden ook zij de regenbuien af. De rododendron bloeit ondertussen ongestoord verder. Die maakt ’t niet uit hoe nat of koud ’t is. Als ’t maar roze de vrolijke noot van de tuin mag plaatsen. De vogels in de omgeving krakelen de muziek er wel bij. Een mus doet een dansje in de lucht.

De lente lijkt weergekeerd in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *