bedreigd

Ik noem ze altijd de ‘ratten van Amsterdam’.
‘Geef ze maar pinda’s,’ zeg ik tegen de klanten op ’t terras, ‘dan gaan ze sneller dood.’
Mensen zijn dan geschokt. Of lachen.
‘Hoe dat zo?’ vragen ze dan.
‘Oh, ze kunnen niet tegen pinda’s. Dat vet stapelt zich alleen maar op in hun maag. Daardoor sterven ze binnenkort een pijnlijke & langzame dood.’
& Dan loop ik door.
Soms heb ik de opmerking van ‘ratten van Amsterdam’ er ook nog bij nodig. Maar dat is een uitdrukking die ik eigenlijk verkeerd gebruik. Want officieel, ’t staat nu in de krant, zijn ‘t ‘vliegende ratten’. & Dan moet ik erbij zeggen dat ’t de grootste ziekteverspreiders van Amsterdam zijn. Dan klopt ‘t. Maar ik gooi die 2 opmerkingen bij elkaar. ’t Heeft uiteindelijk meer effect, denk ik altijd maar. Mensen luisteren tenminste naar me. Dat zou er natuurlijk ook aan kunnen liggen dat ik met gigantische stapels glazen aan hun voorbijtrek. De glazen die mensen niet zelf naar de bar brengen. Terwijl ik praat & tegelijkertijd glazen til wordt er door de buurvrouw van de aangesprokene een foto van me genomen. & Ik maar denken dat ze naar m’n verhaal over duiven luisteren.

Nou blijkt de duif opeens bedreigd diersoort te worden. Alsof dat niet m’n bedoeling is geweest. Wel dus.
Alle duiven de wereld uit & om te beginnen uit Amsterdam.
Stuur de duivenmelkers er meteen maar achteraan. Is ook een raar diersoort. Soortement gemuteerd mens. Of een soort mens dat de bijbel, dat verhaal van Noach, te serieus heeft genomen.
Duiven schijnen nl helemaal niet zo vredelievend te zijn. Ze pikken hun soortgenoten langzaam dood. Als ’t bestaan van hun soortgenoot hun even niet zint. Niet in 1 keer een dodelijke pik, maar dagen achter elkaar kleine pikjes. Steeds weer. Zodat die soortgenoot 1st kaal wordt, daarna geen trek meer heeft in eten, & vervolgens dood blijft liggen. & Dan komt er weer een snavel, ‘pik, pik, pik’, om ’t nog even extra te bevestigen.

Ik woonde op de Albert Cuyp, in een woning die op de nominatie stond gesloopt te worden.
De vorige bewoner was kort tevoren overleden. Een oude man. Kon op een gegeven moment niet goed meer de trappen op & af lopen. De boodschappen werden door z’n zoon & schoondochter gedaan. Die stonden toch op de markt met een stal. Maar de duiven op zolder kregen geen aandacht meer.
Ik ben gaan kijken wat er nog op zolder stond. De hele zolder was immers van mij. Ik mocht er in ieder geval gebruik van maken. Misschien stond er op die zolder nog wat zinnigs, wat bruikbaars. Maar ’t was meestendeels troep & duivenstront.
De zolder was verbouwd tot duiventil. Van voor tot achter. Langs de wanden. Met gaas afgedekt. Gaas met gaten op enkele plekken. & Ook al kregen ze al een jaar geen voer meer, de duiven bleven terugkomen. Een veilig onderdak waarschijnlijk. & De geur van een megazak zaad. Duivenzaad. Een sterke vent kwam er op een gegeven moment achter, heeft de zak tevoorschijn gehaald & meegenomen. Hij kon ’t nog net tillen.
Toen ik terugkwam van de inspectietocht op zolder zat ik onder de rode plekjes. Van m’n hielen tot m’n knieën. Vlooienpikken. Daar kwam ik achter toen ik met die sterke man naar zolder ging. Onmiddellijk voelde ik de jeuk op m’n benen springen. & Ondanks dikke sokken drongen ze door tot op m’n huid.
‘Die vlooien komen van de duiven,’ zei de sterke man, die zelf een duivenmelker beweerde te zijn, ‘& met al die duivenstront krijg je die niet zomaar weg. Maar goed dat ze dit pand gaan slopen. Anders had ’t kapitalen gekost.’

Sindsdien loop ik in een boogje om een kwak stront waarvan ik denk dat een duif de producent ervan is. & Ondanks dat boogje ontstaat er jeuk. Automatisch moet ik krabben op m’n kuiten.

De duiven de wereld uit, te beginnen met Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *