beestje

Ik weet ’t zeker: hij bewoog nog. Want ik krijg altijd de kriebels van dingen die bewegen. Van alles waarvan ik niet onmiddellijk weet wat ’t is. & Van alles waarvan ik wel weet wat ’t is, maar dat toch nog in mijn richting beweegt. & Van alles dat misschien niet mijn richting op beweegt, maar ’t wel zou kunnen doen op ’t moment dat ik even niet kijk. & Van alles dat ver weg is, maar meer poten heeft dan een mens gewend is met zich mee te dragen, of anders in ’t bezit is van meer haar. Dat laatste zal in vergelijking met mijn borsthaar al snel ’t geval zijn. Misschien dat ik daarom de meeste mannen ook eng vind.
’t Bewoog.
Ik dacht: is de lente al begonnen; heb ik de deur open laten staan; leggen ze eitjes die in februari uitkomen; wordt mijn woonomgeving als aantrekkelijk beschouwd voor een mogelijke volgende generatie?
Dat soort dingen, dat vroeg ik me af in de tel dat ik ’t tussen ’t pijltje opzij & ’t pijltje naar beneden zag kruipen. & Ondertussen, tijdens diezelfde tel, deed ik een stapje achteruit.
Niet omdat ik laf ben. Ik wil gewoon 1st de gelegenheid hebben om na te denken. Om vervolgens te besluiten bang te worden. Of juist ostentatief dapper (dit laatste helaas met de wetenschap dat ik de enige was die mijn handelen zou waarnemen).
& Toen zat ’t stil. Tussen de genoemde toetsen in. Pijltje omhoog & pijltje naar links.
Ik dacht: kan zo’n beestje geëlektrocuteerd worden door de plaatjes & verbindingen die onder de toetsen verborgen zitten; of anders verdoofd worden door de giftige dampen die dit elektrisch, misschien wel chemisch, proces doet veroorzaken?
Dat leek me echter sterk, want gedurende de 5 minuten dat ik in de keuken m’n broodje gebakken ei had staan bereiden, had ik m’n toetsenbord niet aangeraakt, dus kon er ook geen energie zijn vrijgekomen.
Toch zat ’t levenloos stil. ’t Zag ook een beetje bleekjes. Zag ik van 2 meter afstand. Geen felrood, zoals je van zo’n beestje gewend bent, geen duidelijk waarneembare zwarte punten, maar niet meer dan een wazige tegen oranje aan gekleurde gloed. & ’t Sloeg ook al niet z’n vleugels uit, toen ik een stapje dichterbij waagde, om toch m’n waarneming door nadere bestudering mezelf te kunnen bevestigen. Wat ik overigens wel zou hebben gedaan: breed & groots imponeren, da’s ’t enige wat een kleinood tov een gigant kan doen. Anders red je ’t niet in die jungle die Aarde heet. Zoals opgewonden keffertjes tegenover bedaarde kalven doen. Zoals kleurrijke vlinders doen tegenover de massa van ’t saaie gemeengoed dat de rest van de natuur opeet. Of zoals David tegenover Goliath.
Maar stel dat ik zelf een lieveheersbeestje was geweest, dan had ik waarschijnlijk de bijbel niet gelezen.
M’n broodje gebakken ei had ik wijselijk opzij gezet. Met ’t risico ’t te moeten laten afkoelen, want dit gebeuren, deze inbreuk in m’n alledaagse ochtendlijke rust, vereiste koelbloedig & doortastend optreden. Ik moest m’n hoofd er immers bij houden.
Een mens is vindingrijk als-ie in ’t nauw gedreven wordt. Ook al zou ik de situatie waarin ik mij op dat moment bevond niet geheel als dusdanig moeten omschrijven, ik werd evengoed net zo vindingrijk als dat men met dergelijke uitspraken oorspronkelijk heeft bedoeld.
Ik pakte een viltje. Daar heb ik altijd enkele exemplaren van vlak naast m’n beeldscherm & toetsenbord liggen. Ik keerde ’t om, zodat ik een egale, onbedrukte kant naar me toe gericht had. Zo kon ik alles zien & niet verblind worden, m’n zicht niet afgeleid worden door de met reclame bedrukte kant. Waar ook al iets roods in zat; ’t zou als schutkleur voor ’t beestje kunnen gaan functioneren.
M’n potlood erbij. Die gebruik ik nooit, ligt wel altijd op ’t randje van m’n toetsenbord, gewoon: voor ’t geval dat; om dezelfde reden heb ik ook ergens op m’n computertafel een gummetje liggen: zodat ik niet bedoelde, of onjuist geschreven mededelingen van mijn potlood als nooit bestaand hebbend kan wegvegen.
& Met dat potlood schoof ik voorzichtig, heel voorzichtig ’t beestje opzij; tikje voor tikje gaf ik ’t diertje een oplawaai tegen z’n reet, om ’t vervolgens op ’t gereed liggende viltje te doen belanden.
Dat heb ik bovenop ’t beeldscherm gelegd. Om te aanschouwen wat de moderne techniek wel niet kan doen met de wondere wereld der natuur. Weer een slachtoffer, dacht ik, & keek medelijdend naar ’t roerloze lieveheersbeestjeslichaam.
Ik dacht: ik heb ooit nog ‘ns een verhaaltje gelezen, een soortement sprookje, dat handelde over hoe ’t lieveheersbeestje aan z’n naam kwam, maar dat ben ik allang alweer vergeten. ‘tGeen ik betreurde.
Toen er opeens weer roering plaatsvond, ’t was toch zeker een minuut of 3 later, 3 minuten waarin ik dacht dat ’t voortijdig dit aardse had verlaten, & ‘t zich zelfs waagde de randen van ’t viltje te verkennen, waarschijnlijk op zoek naar mogelijkheden op een zo gemakkelijk mogelijke manier die oppervlakte te verlaten; toen heb ik ’t viltje opgepakt, met ’t beest nog steeds erbovenop, schudde ’t door elkaar, waardoor ’t weer in z’n schulp kroop, gelijk een schildpad of een slak, heb ’t meegenomen richting tuindeur, waar ik ’t viltje ontdeed van ’t wezentje.
’t Sloeg niet z’n vleugels uit, wederom niet. ’t Liet zich vallen als een baksteen. Waarschijnlijk had ’t nog enkele vlieglessen van zijn of haar moeder tegoed.
Ik ging weer verder met waar ik gebleven was, me wijdend aan al die dingen die mijn ouders niet hadden nagelaten mij mee op te voeden.

De deuren werden toegedaan in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *