begin

’t Begon op een zondag. Want er was veel visite op de verjaardag van m’n schoonzus. Dat is waarom ik ’t weet. Doordeweeks heb je niet zoveel visite. Ook niet op een verjaardag. & Franchet had een huis vol. M’n moeder zou daar ook wel bij zijn, heb ik die middag gedacht.
Ik heb vast ook wel valse starten gemaakt. Zoals de spacecake, waarvan ik vergeten was dat ik ‘m gegeten had. Rillend lag ik in bed, meteen nadat ik thuis kwam, m’n lichaam geheel niet onder controle. Toen heb ik Inge er maar bij geroepen, toentertijd m’n huisgenote, gevraagd of ze even bij me wilde blijven. We hebben een tijdje gepraat, ik volledig bij m’n verstand, hyperbewust, totdat ik besefte dat ik eigenlijk stoned had moeten zijn. Vanwege die spacecake. M’n lichaam stopte onmiddellijk met schokken.

Vooraankondigingen. Lichaam & geest konden ’t niet meer met elkaar vinden. Waren niet met elkaar in overeenstemming.
Ik probeerde mezelf terug te vinden door me vaak in een roes te dompelen. Een continue roes. Met averechts effect. Ik wist immers niet dat ik iets verloren had. Dat ik iets terug moest vinden.
Ik moest iets vinden, wist ik later, maar niet opnieuw.

Die zondag blies m’n hoofd zichzelf op. Tot ongekende proporties. Ik wist waar m’n hoofd zich daadwerkelijk bevond, waar m’n hersenen zaten, maar ’t denkvermogen was overgegaan in een onzichtbaar fluïdum. Groter dan ikzelf.
’t Was voor ‘t 1st, dus ik schrok. Ik bleef schrikken toen ’t me later vaker gebeurde. Elke keer weer. Maar die 1e keer wist ik niet dat ’t ooit over zou gaan.
Je hebt geen controle meer. Alles glipt uit je handen. Waarbij ik niet doel op materiële dingen. Gedachten vooral. Alles wat met gedachten te maken heeft. Je moet extra moeite doen om na te denken. Omdat alles fladdert, weggevoerd wordt. Wil je een voorwerp pakken dan zal je je 10 keer sterker moeten concentreren, de controle moeten vastgrijpen. Waardoor alles in je hoofd samengeknepen lijkt te worden; een wurggreep. & Dat fluïdum lijkt zich constant verder uit te breiden.
Ik zei tegen Folkert: ‘Ik sta niet meer.’
‘Ik kan niet meer staan.’
‘’t Gaat niet goed.’
& Eindelijk was-ie bereid m’n dienst in de koffieshop over te nemen. Ik denk dat ‘t 2 uur ’s middags was. Ik had ’t hooguit 2 uur op m’n werk volgehouden.
‘Ik ga naar huis,’ zei ik.
Maar liep de andere kant op.
Ik rilde. M’n hoofd voelde bleek. Ogen ingevallen & uitpuilend tegelijk. & Overal schoten m’n gedachten voorbij, alomtegenwoordig, maar niet meer door mij bestuurd.
M’n benen zwabberden me over straat. Ik wist waar ik heen wilde, maar ik durfde me alleen nog niet te laten zien. Bang voor verwijten. Bang voor onbegrip. Dus liep ik nog maar een rondje. Liet de paniek meer invloed over m’n lichaam krijgen, zodat ik uiteindelijk niet anders meer zou kunnen.
Ik belde aan. Franchet deed open. Ik vergat te feliciteren. Kon dat ook niet, want de tranen stonden al in m’n mond. M’n lippen werden strak getrokken. & Huiverend werd ik vastgepakt in de deuropening.
Dat ik rustig moest zijn.
Dat ik ’t gewoon moest laten gaan.
Dat er toch wel iets aan de hand was.
Dat ik ’t niet moest ontkennen.
Rustig, nog een keer.
Dat alles ooit wel weer beter zou gaan.
Dat ’t nu allemaal somber leek, maar dat ik er wel uit zou komen.
Dat ik maar moest blijven huilen.
Dat ’t geen kwaad kon.
Dat hulp misschien toch wel beter was, professioneel.
Dat ze m’n moeder er ook wel even bij zou halen.
Rustig, rustig maar.

Toen is ’t allemaal begonnen. Op een zondag. Franchet was jarig. & Had een huis vol visite.
Daarna is ’t allemaal anders geworden. Ben ik geworden wie ik ben.

Zijperspace vormde zich traag, doch plotseling was ’t er.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *