‘Ook al gebeurt er niets op straat, er is altijd een reden om een biertje bij jou te halen.’
‘Gelijk heb je,’ stem ik met Boekenman in.
‘Ja, ’t gaat de laatste tijd best goed met me,’ vertelt Boekenman me, terwijl-ie z’n biertje met me afrekent. ‘Ik moet nu bijv boodschappen doen voor een paar dames. Maar ach, je kent ze niet. Kijk,’ hij laat me z’n geld zien, ‘ze hebben me € 20,- meegegeven. Dat vind ik toch een teken van vertrouwen.’
‘Wat moet je dan allemaal halen?’
Hij haalt ’t papiertje tevoorschijn & houdt ’t een meter van zich af.
‘Hmm, 2 blikjes cola, een sandwich.’ Hij houdt ’t briefje nog wat verder van zich af. ‘Dat kan ik nu niet allemaal lezen.’ Opeens is-ie ongeduldig: ‘Maar jij kent de dames helemaal niet.’
’t Laatste zegt-ie licht verontwaardigd.
‘Nee, da’s waar.’
‘Ik kom hier alleen maar een biertje halen,’ terwijl-ie met een kwaad hoofd de deur uitgaat.
‘Goed zo. Ik vind ’t leuk dat je ’t bij mij komt halen,’ weet ik nog net met opgeheven duim na te roepen. M’n blik staat alsof ik me van geen kwaad bewust ben.
Maar Boekenman komt een minuut later in andere stemming weer terug. Nog ff z’n verhaal doen.
‘Ik haal dozen voor de mannen met de boeken. Dan krijg ik tenminste een kleine vergoeding. Als ik dan ’s avonds thuis kom, heb ik tenminste wat eten meegenomen. M’n maat is dan al thuis van zijn boekenwerk op ’t Waterlooplein. Hij heeft dus ook wat verdiend. Hebben we allebei wat bijgedragen voor ’t eten van de avond.
‘Die boodschappen voor de dames, daar verdien ik niet echt wat mee. Maar ik krijg er wel wat voor. Die dames moeten er erg hard voor werken. Maar jij kent die dames niet. Ze zitten om de hoek in de Spuistraat, maar jij kent ze niet. Ze tekenen & knippen & plakken. Als ik die boodschappen voor ze doe, dan verdien ik er niks mee. Maar ik krijg er wel wat voor.
‘Ik ben niet zo als die mannen daar.’ Hij maakt een gebaar richting de Albert Heijn, waar elke dag de mensen waar hij op doelt rondhangen. ‘Want die mensen zijn getikt. Ik doe niet meer wat zij doen. Dat weet jij toch?’
Ik beaam ’t: ‘Nee, dat heb jij toch niet meer nodig.’
Boekenman lacht weer: ‘Maar een biertje moet kunnen.’
Een gedachte die gemeengoed is in Zijperspace.