bijna-dood

De telefoon gaat. Om ½ 9. Rachel belt niet rond deze tijd, denk ik meteen. Collega’s ook niet. ’t Zou m’n moeder moeten zijn. Die weet dat ik de laatste tijd wat vroeger opsta.
Ik hoor mensen praten. M’n moeder lijkt instructies te geven. Maar geen aandacht nog voor wie ze aan de lijn heeft.
‘Nou? Wat is er, Moe?’ vraag ik.
Ze wendt zich tot de hoorn.
‘Ik bel je om te zeggen dat Leo Munier gisteravond is overleden.’
We hadden ’t nog over ‘m. Bij ’t laatste telefoongesprek. ’t Ging niet zo goed met de vader van m’n schoonzus. Leny had verteld dat de dokters de apparatuur hadden afgesloten. Ze hadden de moed opgegeven. Binnen 48 uur zou ’t einde komen, hadden ze gezegd.
Ik kon geen verschrompelde man voor de geest halen. Een zieke man in een ziekenhuisbed zag ik niet. Alleen die lach, die brede lach van wang tot wang. Getekend in rimpels die de zelfde kant opstonden. Met een peuk in z’n hand. & Een bijbehorende roestige stem.
‘Oh, nadat we ’t over hem hadden?’ vraag ik m’n moeder.
‘Ja, om 11 uur.’
‘Da’s net nadat we hadden opgehangen.’
‘Ja, Jan belde. Hij zei dat ’t afgelopen was met z’n schoonvader. Ik belde je maar niet, omdat je dan misschien niet zou kunnen slapen.’
Ik denk aan wat ik gister had gedaan. Barstende koppijn schiet me te binnen. Met moeite televisie die eigenlijk verveelde. Ik had koppijn om mee te voelen, waag ik voor een moment te denken. & Vind ’t meteen onzin.
‘Dan moet ik maar een condoleancekaart sturen, toch?’
‘Nee, doe dat nou nog maar niet. 1st Even de rouwkaart afwachten.’
Ach, ik ben ’t nog niet gewend. Te weinig meegemaakt. & Anders werd ’t door m’n moeder afgehandeld.
Er is te veel dood om me heen de laatste tijd, besef ik me. Of bijna-dood. Veel mensen die angstvallig dicht bij de rand komen. Ik heb van de week een kaartje gestuurd naar m’n tante. M’n peettante. Een verjaardagskaartje. M’n moeder benadrukte dat ik dat even moest doen.
‘Ligt ze weer in ’t ziekenhuis?’ vroeg ik toen.
‘Nee, ze is thuis.’
M’n moeder dicteerde ’t adres. Inclusief postcode. Ze gaf me zelfs een postzegel.
‘Die heb ik zelf, Moe,’ zei ik. ‘Ik kan heus wel voor mezelf zorgen.’
Ze lachte. & Ik nam toch maar de postzegel aan. Voor ’t geval dat ik ’t weer ‘ns zou vergeten.
Tante Wil is een beetje ‘tzelfde verhaal als Leo. De doktoren die behandeling niet meer zien zitten. Hopeloos. Daarom zit ze nu thuis. Hoewel de tumor ervoor zorgt dat ze heel moeilijk zit. Ze kan ‘t maar op 1 bil.
‘Dus ’t gaat niet lang meer duren?’ vroeg ik aan m’n moeder.
‘’t Kan een paar maanden zijn, maar ook 2 jaar.’
Tante Wil heeft wat meer tijd in ieder geval. Ze is dan ook 20 jaar jonger dan Leo Munier. 60 Jaar. Maar Leo bestaat inmiddels niet meer.
Ik bereid me voor. Door een kaartje naar m’n tante te sturen. Gefeliciteerd met uw verjaardag. Een fijne dag. & Sterkte de komende tijd. Waarbij ik niet weet of ik die laatste zin wel moest schrijven. Bij ’t minste of geringste begint m’n tante al te huilen. Ze is niet sterk genoeg, zeggen haar zussen.
’t Is egoïstisch, denk ik, dat ik te weinig bij hun stilsta. Steeds weer ’t beeld van m’n eigen vader. Die is 70. Precies tussen hun in.

’t Is een beperkt kringetje, waar Zijperspace om draait.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *