binnennaarbuiten

Er bestaat dus een laagje, je brengt ’t kunstmatig aan door een spuitbusje op de wonde te richten, dat je lichaam kan beschermen. ’t Heet dan een pleister, maar je ziet ’t niet. Een spuitpleister, zeiden ze me; zo probeerden ze ’t me uit te leggen.
Ik spoot. & Er was geen doorkomen meer aan. Niet van buiten, niet van binnen. Niet van buiten naar binnen & andersom.
Een gedeelte zat op m’n nagel. Dat zorgde ervoor dat ik er nog íets van kon waarnemen. Laagje nagellak. Doorzichtig. Een schaats die nog net pakt op een in de winterse kou ondergespoten grasveld, zo voelde m’n nagel zich. De nagel die dat laagje wilde krabben dan. De andere nagel was ’t grasveld van de ijsvereniging.
Dat wil niet zeggen dat de reeds veroorzaakte schade verdwenen is.
Een losgeslagen velletje. Dankzij een nietje door m’n duim. Een nietje dat niet daar hoorde te zijn. Waarvan ik niet wilde dat ’t was waar ’t was. Dus moest ’t weg.
’t Spartelde. Heftig. & Tijdens spartelen drong ’t in m’n duim door. Drong ’t tot me door.
Een velletje legde m’n binnenste bloot. Een klein dun velletje. ’t Richtte zich op. ’t Ging opstaan, waar ’t eigenlijk deel uit moest maken van. Deel van mijn lichaam, deel van mijn geest. 1 Lichaam, 1 geest. Behalve de toegangspoort tot. Een rechtopstaand stukje vel.
Hoe lang houdt u dat vol: een splinter, een nagelriem, een korst, een vervellend stukje huid of een rechtopstaand velletje, getuige van een nietjes aanval? Mijn tanden staan al spoedig te smeken om toe te mogen bijten. M’n tanden zijn oneffenhedenkillers.

Maar nu wijd ik uit. ’t Gaat ergens anders om.

‘& Die anderen waren ook zo druk, plotseling. Ik kon niet met ze praten. Ik wist niet wat ze zeiden. Alles dwarrelde door m’n hoofd.’
‘Je raakt in paniek, dan.’
‘Ja, je probeert ’t tegen te houden, maar des te meer je ’t tegenhoudt des te meer ’t de overhand krijgt.’
M’n adem stokt. Ik voel mee door me 20 jaar terug te plaatsen. Ik denk aan plastic zakjes, verborgen in m’n achterbroekzak, een plastic zakje met paniekpilletjes, weggestopt in m’n portemonnee.
‘M’n moeder zei altijd dat ik ’t gewoon over me heen moest laten gaan. Ze zei dat ik er niet tegen moest strijden. Gewoon laten gebeuren. Dan was ’t ook ’t snelst voorbij.’
Ik zeg ’t rustig, zoals m’n moeder ’t zei. Langzaam de woorden ademend in de telefoon.
Er wreef een hand in m’n nek, terwijl ik voorovergebogen zat. M’n ellebogen op m’n knieën, m’n handen tegen m’n voorhoofd. Langzaam ademhalen, snel ademhalen.
Maar ik weet ook dat m’n moeder dat op een kalme manier kon doen. Geen stemverheffing. Een zelfde toon. Monotoon bijna.
‘Ja, dat kan wel zijn, Ton, maar daar denk je op dat moment niet aan. ’t Lukt je niet de hele tijd rustig te blijven & ’t te laten gaan.’
‘Nee, dat weet ik. Toch zou je eigenlijk niet bang moeten zijn, want ergens van binnen weet je dat je ’t zal overleven. Dat ’t straks voorbij is. Alles gaat voorbij, dus dit ook. Laat ’t maar komen dan.’

Er is iets vies binnen gekomen. ’t Wil er niet uit. & Omdat je jezelf wilde beschermen voor invloeden van buiten heb je een beschermend laagje aangelegd.
Tot hier & niet verder. Dit kan ik aan.
Terwijl ’t van binnen welig tiert, tekeer gaat. Dat wat binnen is, moet ook naar buiten. Wil ook.

Dus ik spuit dat goedje op m’n vinger. Nietje had ik er net uitgetrokken. Daarmee wat bloed meegenomen. Een opening gecreëerd.
’t Werk stond op m’n handen geschreven. Grauwe handen van stoffige flessen. Aanslag op m’n vingers.
Ik besluit na ’t aanbrengen van de doorzichtige laag, ‘onzichtbare pleister’ noemden we ’t ooit als kinderen, m’n handen te wassen. Handen schoon.
Behalve de duim met ’t nietje. De herinnering aan ’t nietje, & de herinnering aan ’t werk dat daar aan voorafging. Beiden gevangen gezet. Want wat al binnen zit, kan niet meer naar buiten.
Ik bijt ’t uitstekend velletje los. Er moet een opening geschapen worden. ’t Vuil moet weg.

’t Moet doorstromen in Zijperspace, maar ook daarbuiten.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *