blub

‘Met Ton,’ zeg ik.
’t Kunnen niet veel mensen zijn. Misschien m’n moeder, misschien Roswitha. Maar die laatste heb ik daarnet nog gesproken. Zo veel belangrijks kan er in de tussentijd van 10 minuten niet hebben plaats gevonden.
‘Met André Bredeboer van de Lotto,’ zegt de man aan de andere kant van de lijn.
Ik ben blij dat ik niet voor ’t vanzelfsprekende ben gegaan: ‘Dag, mevrouw, hoe gaat ’t met jou?’, ‘t 1-regelig rijmpje die onze vertrouwdheid met elkaar bevestigt. Weten wanneer iemand belt, weten wat je moet zeggen, weten dat je ’t risico moet nemen zo iets dommigs tegen de verkeerde uit te spreken.
’t Is Roswitha niet & ik sprak de goede zin. Nu nog van ‘m af zien te komen, van deze man van de Lotto.
‘Spreek ik met de heer Zijp?’ vraagt André van de Lotto mij.
‘Ja, inderdaad.’
Vermoeid kijk ik uit ’t raam. De achterbuurman van 1-hoog rookt een sigaret op z’n balkon. ’t Mag niet binnen, weet ik sinds enkele maanden.
‘Ik probeer u al een paar dagen te bereiken,’ vertelt André mij, met z’n volks amicale stem, ‘maar kon u steeds niet te pakken krijgen.’
Lotto & haast hebben mij te bereiken. Die 2 dingen combineren zich in m’n hoofd.
Ik knik. Of zeg misschien wel ‘ja’. Terwijl ik de blik van de rokende achterbuurman probeer te mijden. Ik mag spieden & hij niet. Ik mag ‘m snappen, maar hij mij niet.
Dus gaat André vrolijk verder.
‘U weet toch wat de Lotto is?’ vraagt de man.
‘Ja zeker,’ antwoord ik.
Wanneer heb ik loten gekocht, gaat ’t door m’n hoofd. Heb ik dat lot van de dakloze nonnen nog wel op waarde gecheckt? Had ik m’n oudejaarslot uit ’t kerstpakket nog moeten verzilveren? & Heeft Lotto iets met mijn toekomstig vermogen te maken?
‘Kijkt u wel ‘ns naar ’t programma met Jos Brink op zaterdag?’ stelt André de volgende vraag. ‘Weekendmiljonairs?’
Ik heb er wel van gehoord. Zeker van die 1e. Maar hoe oud hij inmiddels is, of welke partner hem tegenwoordig vergezelt, daarvan ben ik niet op de hoogte. Laat staan wat ‘t weekend met de Lotto te maken heeft.
‘Ik kijk bijna geen televisie,’ maak ik me dus maar naar waarheid ervan af.
De achterbuurman neemt nog een zware teug van z’n filtersigaret. Z’n borst zwelt van ’t inhaleren. Schichtig laat-ie z’n blik langs de diverse verdiepingen van ’t pand waar ik woon gaan.
‘Doet u wel ‘ns mee met de Staatsloterij?’ gaat André onverdroten verder, hoewel z’n stem al minder hoopvol klonk als in ’t begin.
Z’n enthousiasme over ’t feit dat-ie me eindelijk thuis aan heeft getroffen, mijn stem dus werkelijk blijkt te bestaan, is al redelijk getemperd. & Ondertussen is mijn hoop op een draadloze scooter dankzij mijn investering van € 2,- aan loten voor nieuwe behuizing voor de maagdelijke nonnetjes van West-Oeganda tot nul geruduceerd. Lotto heeft daar blijkbaar niets mee van doen.
‘Nee, ik doe nooit mee aan gokspelen,’ antwoord ik weliswaar door die 2 lootjes, gekocht van een bekapte magere dame, die in niets onderdeed voor de nonnen uit mijn jeugd, zelfs niet in anti-modieusheid van de bril op haar neus, niet geheel naar waarheid, maar gevoelsmatig evenwel terecht.
‘Ah,’ zegt André monter, ‘dan weet ik genoeg.’
Hij moet verder met een volgende, bedenk ik me, hij moet scoren. Hij wordt vandaag nog per saldo uitbetaald voor mensen die hij aan de Lotto heeft weten te binden.
‘Mooi,’ zeg ik, nog enigszins verbaasd over ’t gemak waarmee ’t me tot nu toe is afgegaan.
Ik kijk de achterbuurman daarbij recht in de ogen. Wegwezen jij, denk ik daarbij, weg, weg, weg, laat me leven in mijn eigen afgesloten hokje. ’t Lijkt misschien een aquarium, maar ik zeg nog steeds geen ‘blub’.
‘Dan wens ik u nog een fijne dag,’ sluit André ons gesprek af.
‘Ja, dank je,’ zeg ik op mijn beurt amicaal, ‘& ik wens je van ‘tzelfde.’

Waarop ik weer door ga met ’t ademen van de lucht in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *