oponthoud

Ik wandel naar buiten & kom vervolgens niet verder.
Ik wil ’t ook wel eens proberen door te gaan vliegen. Dan stijg ik voor m’n huis op. Of in de tuin. Ik ga de straat uit & raak zoek in dat wat volgt.
Of spring over sloten. Door weilanden. Af & toe hekken slechtend. Dan wil er wel ‘ns een boze boer me achterna gaan. Ik ren voor ‘m uit, tot ik bijna lijk te zweven. Dan ben ik al weg. Dan duurt ’t wel weer even voordat ik terug ben.
Nu wandel ik naar buiten & wil niet verder. Wil niet verder komen. Ik wil wel, maar hét wil niet.
Ik heb braaf m’n handen op m’n borst gelegd. Een betrouwbare indruk zou ik bij anderen achterlaten. Volledig te vertrouwen, geen vlieg kwaad. Stoïcijns tegelijk, & vredig. Een grafkist zou zich met veel genoegen zo vullen, welk een rust toont zich hier.
Maar daar moet ik niet aan denken. Ik moet die wandeling doen. Naar buiten, de hoek om, & verder.
Dat verder wil echter niet komen. Ik kom wel buiten. Ik zie ook de tegels die voor me liggen, m’n pad uitstippelen. Ik zie de buitenlucht & wat zich nog meer aandoet. Maar kom niet verder.
Zo lukt ’t nooit.
Waarom moet ik perse gaan wandelen, naar buiten & dan wandelen, bedenk ik me. Anders doe ik ’t toch ook nooit? Die renpartij door weilanden, dat is toch veel heroïscher. Over hekken, bruggen & sloten. Met groen dat voorbij ruist. Een verre schreeuw, ‘t suizen van een achtervolgende hooivork om te vertellen over wat niet mag & toch door mij gedaan wordt.
Nee, ’t is een dwangmatig wandelen vannacht. Zonder stappen zetten wil ’t niet vandaag. Mag ’t blijkbaar niet.
Ik kom weer buiten & begin opnieuw de wandeling. Zet de passen tot daar waar ik opgehouden word.
Voor me ligt een plas. Gele borreltjes doemen op. Stukjes maaltijd.
Daar moet ik makkelijk omheen kunnen, denk ik. 1 Stap opzij, 1 stap vooruit & ik ben er voorbij. Zo moeilijk is ’t niet. & Anders kan ik altijd nog vliegen.
Ik kijk naar boven of ik een vogel zie. Om zijn voorbeeld te kunnen volgen. Zijn lichaam te worden. De straat uit & verloren gaan, verloren raken, weg, weg, weg.
Die tegels. Die tegels trekken opnieuw m’n aandacht. De gele slijk druipt tussen de randen van de tegels. ’t Volgt de zwaartekracht richting goot. ’t Dwingt zelfs m’n rechtervoet zich 1 stap terug te trekken.
Zo ben ik al snel weer binnen. & Slaap ik nooit.
Ik open m’n ogen. Om opnieuw te kunnen beginnen. Terug bij af. Een startpunt. Van waaruit ik alles zelf kan bepalen. ’t Zwart van de donkere kamer dringt tot me door. Een punt nul van geen enkele invloed. Er is niets dan donker om me heen. & Een wandeling te gaan.
Ogen dicht. Nog even m’n handen een cm verschuiven. M’n benen op een frisse koele plek. M’n hoofd nu in de juiste kuil van ’t kussen. Klaar.
& Ik stap naar buiten. Ik voel de sleutels in m’n broekzak rinkelen. Rechts zit m’n portemonnee op z’n vaste plek. Ik zie m’n broekspijpen fladderen op ’t aanzetten van de 1e passen.
Wie heeft dat dan gedaan, denk ik als ik weer niet verder kom. Die gele drek midden op straat. Als heel licht kleurende jus, met brokjes van ‘t laatste maal.
Ogen open, ogen dicht.
Elke keer doe ik weer de deur open, de deur achter me dicht.
Ik wil niet stoppen, maar doe ’t toch.
Ik ben als een trein, bedenk ik me, door een oneindige tunnel. Weet je nog, die trein op weg naar huis? ’t Ene moment zag je de omgeving, ’t volgende was je nergens meer, opgeslokt door de berg, de tunnel in de berg. Flitsen van licht schoven achter me weg. Tot er niets anders dan een onleesbaar boek op m’n schoot lag. ’t Gewicht ervan was de enige kennis. Voor de rest was er niks zeker. Zeker niet wanneer ’t weer zou ophouden.
& Toen stopte alles. Stopte eindelijk alles. Was alles weg & nu verleden tijd.

Stond ik de volgende dag pas weer op in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *