Opa liep door t park. Hij steunde zwaar op zn stok om zn rechtervoet naar voren te kunnen zetten. Om de zoveel meter rustte hij even. Dan keek-ie rond. Naar de musjes. Naar de vrouwen met kinders in de wagen. Naar de bomen die de wind zachtjes lieten zingen. En hij luisterde onderwijl naar t knisperen van de steentjes op t pad.
Ik zag m al van verre. Er liepen niet zoveel mensen met een stok. & Zeker niet zo lang als mn opa. Opa was een lange kreupele.
Ik liep op m toe. Ik rende eigenlijk.
Zo, jongen, zei Opa, ren jij ns even langzaam.
Hè? deed ik, voor een moment mn tekening vergetend.
Hij wapperde nog losjes in mn hand. Mn duim hield m stevig van de voorkant tegen mn wijsvinger aan de achterkant gedrukt. Op school had ik nog even op de toiletten gekeken of mn vingers wel schoon genoeg waren. Durfde ze toen toch niet te wassen, bang voor spetters op t papier.
Opa, ik ben t, Ton.
Dat zie ik ook wel, jongen, zei hij vanuit de hoogte.
Hij was de grootste man die ik kende. Met zn kale kop hoog in de lucht. Zn spaarzame haren speelden in de wind.
Wat heb je daar? vroeg Opa.
Ik keek er zelf nog even naar. De juf had gezegd dat ik goed kon tekenen. Een hand daarbij op mn schouder. Ze had wat dingetjes op t vel papier aangewezen.
Dat is zeker t huis van jouw familie? had ze gezegd.
Nee, wij wonen in een rijtjeshuis.
Oh, dan is dat vast ook niet je moeder, had ze toen begrepen.
Nee, das een boerin.
Ik hield m mn Opa voor. Probeerde de kreukels glad te trekken, de wind van achter hield ik tegen door m dicht bij mn lichaam te houden.
Van zo ver kan ik t natuurlijk niet zien.
Hij had ook zn bril niet op. Zn hand ging zn jasje in. De brillenkoker tevoorschijn. Met een laconieke gebaar klapte hij de brillenpoten uit. Zoals-ie dat ook altijd in zn stoel deed. Zijn stoel. Met t krukje voor zn manke poot.
Ha, dat moet Oma zijn, riep-ie uit, zn bril op de neus, zoals zij de bezem houdt.
Hij gaf me een aai over mn bol & ik liep vervolgens teleurgesteld verder. De juf had toch echt gezegd dat ik goed kon tekenen.
Ik stapte bij Oma binnen. De moeder van mn moeder. Daar was altijd wel iemand. & Koek. & Thee. Dat was er ook altijd. & Als ik geen zin had in thee, kon ik altijd nog limonade krijgen. Afgepast & afgemeten.
Zo, das wel genoeg, zei mn oma streng als we dachten dat zij niet keek.
Waarna ze je even stevig vastpakte.
Hè, mn lekkere doerak.
Waarbij je niet anders kon dan lachen. Oma vond t t fijnst om een kind in haar armen te hebben. Lichtjes werd je fijngemalen tegen haar borst.
Er zat een oom. Met een buurman van even verderop. De mannen zaten aan een klein tafeltje. Aan de zijkant van de woonkamer. Oma haalde de thee.
Zo, jongen, wil jij ook?
Nee, ik had liever limonade.
Thee is ook niks voor kleine jongens, vond Oom.
& Dan zeker volgend jaar al aan de koffie, zei de buurman.
Ik haalde de tekening van achter mn rug. Er zaten al wat kreukels in van de wind in t park.
Oma, ik heb een tekening gemaakt, riep ik naar de keuken.
Ze riep terug dat ze er zo aan zou komen. Of mn oom m niet wilde zien.
Mn oom pakte m vast. Duwde autoritair mn handen weg van t vel.
Zo, jongen, dus jij kunt tekenen?
De buurman keek over zn schouder mee. Ik knikte. Dat zag Oom niet. Buurman wel.
Dat heb je zeker van die vader van je geleerd, ging Oom al turend verder. Die kouwe kak.
Ik knikte, hoewel ik wist dat t andersom moest zijn. Niet van mn vader geleerd. Ik had tekenen zelf ontdekt. Pap gebruikte t potlood alleen om dingen op te schrijven.
Dus dat is een boerderij? zei mn oom.
Eindelijk iemand die t meteen herkende. Er liep toch immers ook een koe in t veld. Dat zag je zo. & Dat gras. & De schuur. Dat zag je zo.
Met een koe, wees mn oom. Maar god, jullie mogen dat gras wel even maaien.
Buurman lachte met m mee. Oma, die met de thee binnenkwam, lachte om t gezellige gezelschap. Nadat ze t dienblad op tafel had neergezet, streek ze over mn hoofd, kneep me in mn schouder.
Maar moet je nou ns kijken, ging Oom verder, die schoorsteen valt er bijna af.
Ik keek mee. Ja, de schoorsteen stond schuin. 2 Schuine lijnen die loodrecht stonden op t schuine dak. Ik had niet anders geweten hoe je de schoorsteen recht moest tekenen.
Nou, das ook een mislukking van een huis, zei Oom. Straks valt die schoorsteen er af & dan stort t dak ook nog ns in.
Maar t was toch een boerderij, dat zag-ie toch? Ik wilde m nog wel even aanduiden.
Nou, ga jij maar even in de keuken oefenen op schoorstenen. & Kom dan maar ns bij je oom terug.
Ik kreeg een potlood met een stuk papier. & Ik kon aan de tafel in de keuken zitten.
Maar ik rende stilletjes via de voordeur snel naar huis.
Naar Zijperspace, waar alles een naam had & direct te herkennen was.