brievenbus

Ik moet ’t nog ergens tussen m’n papieren hebben liggen. Ergens tussen m’n administratie & m’n dagboeken in. Of bij de agenda’s van school. Tussen de plaatjes & schrijfsels van verloren lesuren.
Ik weet nog dat ik de ongebruikte pagina’s vulde. Heimelijk, om de les niet te verstoren, schoof ik m’n opmerkingen onder de neus van Ode. Als de vraag gesteld zou worden waarom we niet aan ’t opletten waren, konden we altijd nog zeggen dat we onze agenda’s op elkaar afstemden. In ’t belang van onze roosters. Had de docent ook belang bij, toch?
Ode glimlachte vergenoegd van onder haar oogleden tijdens ’t overlezen van m’n grappen & ontboezemingen. Haar pretoogjes spiedden mijn kant op. Ze pakte haar vulpen, of had die al de hele tijd in haar hand, maar hield ‘m nu schrijfklaar gericht op weer zo’n bijna blanco bladzij van mijn agenda & voorzag me van antwoord. Guitig lachend. De kuiltjes zaten in haar wangen.
Daar moet ’t zijn ontstaan, hun idee, ’t idee van Ode & Lilly. Lilly zat aan de andere kant van Ode. Ze deelde ook in de correspondentie door mee te lezen, losse briefjes toe te voegen, door net zo moeizaam stiekem te doen als ik, maar ’t te laten controleren door Ode, de grootste schijnheil, die met haar goudeerlijk koppie de grofste leugen om kon buigen tot een belangstellende vraag voor de docent: ze had die laatste opmerking niet helemaal gevat, zei ze als ze merkte dat deze aanstoot begon te nemen aan ’t geroezemoes & gegiechel achterin de klas.
Daar moeten ze begrepen hebben dat ik ’t wel ‘ns leuk zou vinden. Daar moet ik geschreven hebben in zo’n eigenlijk overbodige, maar voor onze saaie uurtjes o zo noodzakelijke, pagina van m’n agenda, dat ik wel aanbeden wilde worden, geruisloos, onhoorbaar, zuchtend zacht, toch merkbaar, als ik toevallig voorbij liep & een stotende elleboog net niet aan m’n aandacht voorbij zou gaan.

’t Gevoel meel te kunnen ontvangen was voor mij ongeveer ‘tzelfde als voor ‘t 1st in je leven een eigen brievenbus te mogen hebben. ’s Ochtends bij ’t geklepper even de hoek van de deur kijken om te zien of ’t post voor mij was, wat voor post, hoeveel & hoe belangrijk.
Waar ’t voorheen altijd voor m’n vader was, kwamen er nu rechtstreeks meldingen uit de rest van de wereld dat ík bestond, dat ik geregistreerd stond (dat vooral) & dat men belang in mij hechtte (vaak in de vorm van verzoeken rekeningen te betalen, maar toch).
Bij meel vertaalde zich dat in nog persoonlijker berichten, vaak zonder enig belang bij financieel gewin, speciaal aan mij gericht. Helaas had indertijd nog niet iedereen de mogelijkheid tot deze vorm van communicatie, maar binnen een jaar kreeg ik wel de gelegenheid een relatie ermee uit te bouwen, nog verliefder te worden, ’s avonds laat nog sneller de fiets te pakken om richting haar huis te vertrekken. Met slechts de telefoon tot onze beschikking was dat waarschijnlijk niet gelukt. Kon ook niet; die was bezet, omdat we de hele tijd online wilden zijn om elkaars berichten te kunnen lezen.

Of ’t antwoordapparaat. Daarvan dacht ik dat die ook als extra brievenbus zou gaan fungeren. Als student liep ik in spanning de trap naar m’n kamer op, in volle verwachting van wat ’t knipperende rode lampje me zou gaan melden, na een studiedag afwezigheid. Een extra contact met de wereld, een mogelijkheid nieuws, belangstelling te ontvangen van die ene onbekende. Of de bekende onbekende, die ’t nu toch eindelijk eens moest laten weten. Dat ik speurend in m’n geheugen naast m’n antwoordapparaat zou blijven staan, steeds rewind indrukkend, om te achterhalen waar die zwoele vrouwenstem vandaan kwam, wie de bezitter ervan was, om te genieten van ’t voortduren van de boodschap, een eeuwige aanbidding zolang ik ’t knopje maar in bleef drukken.
Nooit gebeurd.

Wel dus dat ik 2 enveloppen in m’n brievenbus vond. Of in die van m’n vader, die waar mijn vader zijn dagelijks leesvoer uit zag komen, hem dwingend in z’n stoel te gaan zitten met zijn administratie, financiën, correspondentie & ’t allemaal op orde te brengen. Dat tussen die post post voor mij zat, 2 enveloppen groot.
Ik was weer in Den Helder, had de amsterdamse schoolbanken naast Ode & Lilly vaarwel gezegd & was weer tijdelijk terug in ’t ouderlijk nest. Ik had met bijna niemand contact. Iedereen zat in Amsterdam of een andere grote stad voor studie, of anders waren ze druk bezig ’t jaartje nog een keertje, maar ditmaal met succes, over te doen, midden in tentamens, examens & een schoolwereld waar ik niet in terug wilde keren.
& Tussen die stilte van niemand die aan mij dacht, vond ik 2 enveloppen, gevuld met kaarten die beiden zeiden dat iemand van mij hield. 2 Verschillende handschriften, maar gekleurd in dezelfde thema’s, waarschijnlijk op ‘tzelfde moment in dezelfde winkel in Amsterdam gekocht (kon ik aflezen uit de poststempels, beiden gedateerd 12 februari 1985).
Ik moet ze nog ergens hebben liggen, tussen oude papieren, tussen dagboeken & agenda’s, van een studie waarbij ik in de bank naast Ode zat & daarnaast Lilly.

Maar vandaag, net als anders, ligt er niks in de brievenbus van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *