Daarnet moest ik verschijnen voor de banenmarkt,’ zegt Boekenman. ‘Iedereen met een uitkering moet daarvoor verschijnen. Maar ik moest bellen dat ik wat later kwam. Nou, dan krijg je zo’n bandje met de mededeling dat er nog 10 wachtenden voor me zijn. “Meneer, u wordt zo spoedig mogelijk geholpen,” klinkt ’t dan.
‘Toen was ik aan de beurt & weet je wat er dan gebeurt?’
Hij stopt ff, maar z’n blik zegt dat-ie ’t antwoord meteen zelf zal geven.
‘Dan krijg je weer zo’n stem: “U wordt doorverbonden met 1 van onze medewerkers.” Wat krijg ik te horen? Alleen maar: “Tuut, tuut, tuut, tuut.”‘
Om ’t geluid kracht bij te zetten tikt Boekenman met z’n vinger tegen de koelkast, waar we naast staan.
‘Opgehangen dus. De verbinding was verbroken,’ zeg ik.
Boekenman houdt een korte spannende pauze, waarin z’n blik verdonkert & langzaam mijn kant op schuift.
‘Nu moet ik zeker weer m’n kaart er in stoppen & opnieuw bellen? Nee, weet je wat ik ga doen?’
Hij komt een stapje dichterbij.
‘Ik ga naar ze toe, maar neem nu een pistool mee.’
De manier waarop Boekenman ‘pistool’ zegt, klinkt lekker ouderwets. Meer ‘piestol’, met een lange ‘ie’ in ’t begin. Zoals iedereen vroeger op ’t speelpleintje ook altijd pleegde te doen.
Z’n getrokken vinger gaat richting mijn hoofd.
‘& Dan schiet ik ze ‘Pfieuw, Pfieuw, allemaal door hun hoofd. 1 Voor 1.’
Ter geruststelling: bij z’n demonstratie op ’t droge schiet Boekenman er ook 1 door z’n eigen hoofd.
‘Want daar worden wij dus hartstikke niet goed van: ze nemen gewoon een lopie met ons. Met hun godverdommese regels.’
Z’n gezicht ziet rood. Z’n hoofd hangt voorover bij z’n laatste zinnen. Ogen puilen uit van woede.
‘Inderdaad,’ zeg ik, ‘maar je wilde dus 1 flesje bier kopen? & Je had 2 flesjes terug.’
Voorlopig wordt er niemand geraakt in Zijperspace.