burenbegraafplaats

‘Hoi, Suze.’
‘Hoi, Ton. Ben jij thuis?’
‘Nee, ik zit nu net bij de chinees op m’n eten te wachten.’
‘O, maar dan ben je straks thuis?’
‘Ja, dat wel. Duurt vast niet zo lang meer.’
‘Heb jij een schep?’
‘Is er iemand dood? Is de poes dood?’
‘Ja. Maar hij was al oud, hoor.’
‘Verdorie, wat vervelend. Hoe kwam ‘t?’
‘Nou, ja, hij was al minstens 21. Toen we ‘m kregen was-ie al 13. Nou, da’s zeker 8 jaar geleden.’
‘Maar ’t blijft toch vervelend.’
‘Ja, dat is zo. Hij deed gisteravond een beetje raar. Opeens begon-ie te zuchten. Toen kreeg-ie een paar stuiptrekkingen, terwijl-ie op z’n kussen lag.’
‘& Dat was ‘t?’
‘Hij zuchtte nog een paar maal & toen was ’t afgelopen.’
‘Ach, god.’
‘Maar hij was ook wel oud, hoor.’
‘Ja, dat toch wel.’
‘Maar we moeten ‘m maar gaan begraven.’
‘Nou, dat kan gewoon bij mij in de tuin, hoor.’
‘O, nee, dat bedoelde ik niet; we wilden ‘m gewoon in ’t Flevopark begraven.’
‘Nee, da’s helemaal niet nodig. ‘t Kan bij mij.’
‘Oh, wat lief.’
‘Nee, hoor. ’t Is gewoon onze tuin. Niet alleen van mij. Jullie kijken er ook elke dag naar.’
‘Oh, Ton, wat fijn.’
‘Ach, ’t is niks. Jullie zoeken gewoon maar een mooi plekje uit.’
‘Is goed.’
‘Jullie mogen wel 1st de muizen verjagen als jullie de tuin in gaan. Dan loop ik achter jullie aan.’
‘Ja, dat zullen we doen.’
‘Want daar heb ik dan weer geen zin in.’
‘Oké.’
‘Zoek maar een lekker plekje voor ‘m uit.’
‘Ton, je bent een schat.’
‘Nee, dat valt best mee.’

De loempia’s kwamen. Ik nam ze aan. Wat extra sambal, alsjeblieft.
Ach, ik voelde me ook wel goed. Ik dacht aan een speciaal plekje waar ik voorlopig niet meer aan mocht zitten. Dat zoiets dan wel mooi was. Als je tuin een verleden krijgt.
Dát stuk is van m’n buren. & De rest, dat ben ik. Kunnen ze ook evengoed naar kijken.
Tot hier, daarna ga ik niet verder. ’t Wordt aankomende lente z’n eigen ding wel. Daar groeit ’t vanzelf. & Waarschijnlijk groeit ’t anders dan de rest van m’n tuin. Als een litteken. Laat dat maar. De ervaring is goed, de herinnering die groeit als een blaadje nietverwacht. Een teken van leven dat geweest is. Een stem die stokt, een kaars die dooft, een walm die vluchtig door de neus trekt.
Ik stak de sleutel in ‘t slot. Schoof de deur open. Snel een bord, een vork & een mes, dacht ik. Voordat ’t koud is.

Straks alle lichten aan, laten we ’t over Zijperspace heen schijnen, kunnen we zien waar we scheppen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *