M’n nicht gaat dood.
M’n broer heeft ’t gister verteld. Hij onderhoudt contact.
Ze vindt ’t goed. Geen behandeling meer, want vorig jaar had wel resultaat, maar niet lang genoeg dus.
Ze zou wel een kaartje willen, zei Jan. & Gaf haar adres door.
Ik zal ’t me wel zo herinneren dat ’t ’t beste klinkt, maar haar vader vond m’n moeder de leukste zus. Een apart plekje, bij hem.
& Andersom.
We gingen niet voor niets na vakantie nog even aanwaaien in ’s Hertogenbosch & bleven daar slaapplaatsingewikkeld nog een nachtje logeren.
& Wij hoefden niet ons best te doen om door onze nichten, plus 1 neef, mee op avontuur te worden genomen. Hoewel enkelen daar al te oud voor waren. Maar dan nog was er altijd wel iets aan de hand. Een 1e vriendje bij de oudste, vrolijk gekwetter bij de 2e, somberspannende verhalen van de 3e & gebondenheid bij de tweeling.
& Kaj, de enigzoon, dribbelde daar ergens tussendoor.
Onze gezinnen waren even groot, maar zij hadden meer ervaring & hadden ’t pad uitgevonden die wij nog moesten gaan.
’t Was als vogelgekwetter, altijd iets aan de hand. Ook al was er meestal wel 1tje missend. Nog in bed, druk aan de studie of elders vertoevend. Afwezigheid betekende bij hun evengoed aanwezig zijn.
& Ik wilde daar deel van zijn, maar wist niet hoe. Want stuk voor stuk ouder, anders: veel ouder.
Jaren later gingen er neven dood. Waarvan 1tje mijn broer.
We zagen elkaar dus bij begrafenissen. Dronken wijn/bier. & Ik wilde weer bij hun zijn. Ze waren nog steeds ouder, maar hadden hun scherpe humor nog. Zonder zurigheid, dat was vooral zo leuk. & Ome Carel kwam langs om te zien of ik me wel gedroeg met z’n dochters. Zelf ook wijn, de laatste dan voor de thuisreis moest ingezet.
Ik ben zelf mee terug gereden naar Amsterdam met Connie & Jet. De begrafenis van Gerard was dat. Onderweg was een tosti nodig. Voor mij bier.
Ok, dan kon wijn ook wel.
Griekenland, huisartspraktijken, liefdesperikelen, gal, zon, vogelgekwetter opnieuw. Ik zong mee in vol ornaat.
’t Lijkt zo weinig, achteraf gezien. Die 5 zussen plus een broer die we hooguit 1 keer per jaar zagen. Maar we waren thuis bij hun, tegelijk op vakantie, op avontuur. Je wilde van ze houden, maar hield er rekening mee dat ’t weerzien waarschijnlijk weer een tijd zou duren.
’t Is dat die humor niet meer mogelijk is, nu Connie gaat. Dat sarcasme, die snauw naar de mensheid, de lach, een schater, & de serieuze ondertoon aan ’t eind.
‘Wel wat van je laten horen, hè!’
Waarbij ik wist dat zij, & haar zussen, dat ook niet zo goed konden.
Ik moet een kaartje sturen. Ik moet haar zussen zien. Ja, natuurlijk ook haar broer, maar ik kan dit soort dingen alleen maar met vrouwen, weet ik nu.
’t Is zo lang gelee dat ik dat nog niet wist & ’t me alleen maar overkwam.
Hé Connie, groeten uit Zijperspace.
Lief