Onder de studenten Film & Tv die in ‘t bezit waren van een passpartout zou tijdens ‘t Rotterdam Filmfestival een prijs verloot worden: een ½ jaar studeren aan de new-yorkse filmacademie. Die avond zou ‘t bekend gemaakt worden. Ik was vroeger uit de film dan anderen. Zette me alvast in de danszaal van ‘t Hilton & las de dagkrant, die altijd rond 12 uur beschikbaar was. Suna had gewonnen, las ik.
Langzaam kwamen m’n mede-studenten uit de films onze ontmoetingsruimte indruppelen, maar ik hield ‘t voor me. Toen Suna verscheen sleurde ik haar onmiddellijk mee naar de perskamer, een etage hoger gelegen. Terwijl we in de lift omhoog stonden, ik probeerde ‘t nog wat spannender te maken, zei ik nog steeds niets, behalve dat ik een verrassing voor haar had. Ze gilde ‘t uit toen ze bij de perskamer door kreeg wat er aan de hand was.
We dronken & praten de rest van de nacht. We hadden iets te vieren. Iedereen was bereid een praatje met ons te maken. Regisseurs & critici. We waren jong, de studentes die tot onze groep behoorden waren een verademing temidden van de reeds verrimpelde echtgenotes van de regisseurs. Iedereen wilde wel kontakt hebben met een groep waarin zich een winnaar bevond. Beerekamp, van Buren, Feinstein. De barman overigens ook. De namen van de regisseurs zijn echter ondertussen vergeten; ‘t waren kleine artistieke films.
Howard was zeer geïnteresseerd in mij. We discussieerden. Over welk point of view je in moest nemen. Waarom tv net zo interessant was. Waarom onze generatie ‘t zou maken. Dat wij een andere manier van kijken hadden ontwikkeld, gewend als wij waren aan snelle beelden, opgevoed met levenslang tv. Hij was ‘t nergens mee eens.
Hij trok de woorden uit m’n mond, net als dat hij dat met z’n gasten deed, tijdens ‘t praatprogramma van ‘t festival. De ene dag presenteerde Theo van Gogh dat, de andere dag Howard. Hij zei een kort zinnetje & er volgde een vloedgolf aan woorden afkomstig van z’n gesprekspartner. Zijn woorden vormden stekelige zinnetjes. Je werd er vanzelf breedsprakig van.
‘Jij had de prijs moeten winnen,’ zei hij tegen mij.
‘Waarom?’
‘Je bent stukken intelligenter dan dat zij is, hoe heet dat wicht?’
‘Ik zou nogeneens durven reizen naar New York. & Binnen een week zou ik heimwee hebben.’
Zichtbaar door mij geïntrigeerd bleef-ie bij me staan. Als ik geen bier van de groep kreeg, haalde hij ‘t voor mij.
‘Die Suna krijgt niks van me,’ zei hij, ‘die krijgt vanzelf wel van de bijen die op haar reet afkomen.’
Elke keer als ‘t onderwerp naar haar verschoof, maakte hij een denigrerende opmerking. Stelselmatig & consequent.
Ik werd de volgende ochtend om 9 uur wakker. Ik had nog maar net in m’n hoofd kunnen prenten dat ik Howard had beloofd met hem te ontbijten.
‘Nee, nee, ik heb geen geld,’ hielp niet. Hij ook niet, zei hij, maar dat ontbijt wilde hij graag. In ‘t hotel tegenover Thalia. Daar kreeg-ie korting vanwege z’n festivalpasje.
Ik had ja gezegd, omdat hij niet afliet me complimenten te blijven geven. Ik was de meest intelligente student die hij tot nu toe tegengekomen was; ik stond in de wereld & had er zelf ideeën over; ik was eerlijk; ik had iets te melden. Wat ik dan te melden had wilde ik tijdens dat ontbijt wel horen.
Ik mocht nemen wat ik wou. Dus nam ik iets wat ik nog nooit als ontbijt had genoten. Gefrituurde garnalen, of iets dergelijks. Ik zag nog net de prijs staan voordat de menukaart werd verwijderd: al kreeg Howard korting, ‘t was waarschijnlijk nog steeds duur. Maar hij vertrok geen spier.
Of ik mee ging naar z’n kamer. Voordat de 1e film zou beginnen konden we nog wel wat gaan drinken. Ik wist onderwijl veel van Howard. Hij had veel verteld, met z’n onderkoelde humor, z’n scepsis om zichzelf, in korte abrupte zinnetjes. Over z’n ex-vrouw, z’n kind, z’n liefdes, z’n bi-sexualiteit, z’n leven in films, & over z’n laptop, die z’n artikelen kon printen, waardoor hij ze op de receptie kon laten faxen.
Maar of ik, na zoveel dingen die hij over zichzelf had verteld, niet als genoegdoening voor ‘t luxe ontbijt, zuiver & alleen maar omdat-ie had laten merken wie hij was & waarom hij zo was; zou ik misschien, hij vroeg ‘t nog steeds zonder zinnen volledig te beëindigen, hij zei liever de 1e woorden & liet ‘t mij dan afvertellen, interpreteren, terwijl hij op de bedrand zat & ik in de enige stoel van de krappe Hilton-hotelkamer; had ik geen zin om m’n broek uit te trekken? Dan zou hij alleen maar kijken.
Maar ik had daar geen zin in. Ook niet na lang aandringen. Ik wilde wel m’n glas leegdrinken, hoewel ik door de averechtse nadorst allang geen trek meer had. & Ik liep langzaam langs z’n knieën naar de deur van z’n hotelkamer. Howard keek me aan. Van m’n heup tot in m’n ogen.
‘Ik ga naar de film,’ zei ik.
Er was een continue voorstelling in Zijperspace.