’Wat denk je?’ zegt ze.
Shit, ik had ’t kunnen verwachten. Je moet niet stil voor je uit liggen mijmeren. 1 Oor ½ hangend op haar borst, plafond de einder.
‘Hm,’ denk ik hardop.
Alvast een aanzetje geven. Zodat ze weet dat er iets aan zit te komen. Als je diep in gedachten bent, dat zal ze vast wel weten, kost ‘t soms moeite daar uit te komen. Even spelen, dan staat ‘t echt. Nu alleen nog een antwoord.
Ik krijg een zachte por van haar buik die buikt. ‘t Is als een liefkozing, maar klinkt door als een vraag om antwoord.
‘Niks,’ zeg ik.
In de hoop dat ik de juiste formule daarmee te pakken heb.
‘Je denkt nooit niks,’ zegt zij. ‘Een mens denkt altijd wel wat.’
‘Da’s waar, da’s waar,’ bedenk ik snel, ‘maar ik wist alleen niks te verzinnen dat jou zou kunnen bevallen.’
‘Nou ja, niets bijzonders,’ voeg ik toe.
Even stil.
Ik kan nog iets toevoegen om ‘t ‘niets bijzonders’ te illustreren. Kan ik nog een goede indruk mee achterlaten.
‘Hm.’
Om weer even tijd te winnen.
‘Ik keek naar ‘t plafond. & Ik probeerde figuurtjes in de structuur te herkennen.’
Alsof dat niet niks is!
‘Jij hebt nou nooit eens dat je over ons 2-en denkt als we in bed liggen.’
Verdomme, niks mag ook al niet.
‘Kom op,’ zeg ik verontwaardigd, ‘ik was de afgelopen 20 minuten behoorlijk hard bezig over ons 2-en na te denken.’
‘t Vliegt er uit. Onnadenkend, besef ik onmiddellijk.
’Ja, vooral hard,’ zit zij er bovenop, met héél veel nadruk op ‘hard’, zo klinkt ‘t in m’n oren. ‘& Volgens mij was dat niet denken, maar vooral drift. Pure, dierlijke drift.’
‘Niets menselijks is mij vreemd,’ wil ik zeggen.
Maar ik bedenk me net op tijd. Dit moet met meer tact aangepakt worden.
‘Da’s toch mooi, hè,’ begin ik.
Altijd alles positief benaderen. Ook kritiek. Zeker kritiek op jouw mens-zijn. Op jouw man-zijn, beter nog. & Haar vrouw-zijn zeker niet vergeten. Dat dient er in meegenomen te worden.
‘Da’s toch mooi,’ zeg ik dus, ‘dat ik me uit liefde voor jou zo kan laten gaan, dat jij niets anders merkt dan dat ‘t dierlijke drift is.’
‘& Dat je vervolgens te moe bent om te beseffen dat ik ’t ben die onder je oor ligt.’
‘Nog geen 5 minuten geleden was ik me daar optimaal bewust van. Nu lig ik te luisteren naar de wondere wereld “Jij”,’ zeg ik met een hoofdletter J, ‘die diep in jou verborgen ligt.’
Dat heb ik mooi gezegd. Af & toe schuilt er een poëet in mij. Weliswaar 1tje die functioneert op amateurniveau, maar ik heb ’t toch maar even netjes uitgedrukt. Daar heeft ze vast niet van terug. Nu gaat ze pas echt van me houden.
‘Daarnet zei je nog dat je naar de poppetjes in ‘t plafond zat te kijken.’
God, ik dacht dat mannen altijd plots nuchter werden na afloop.
‘Alsof ik niet kan kijken & luisteren tegelijk. Ik kan wel meer dingen tegelijkertijd. Waar dacht jij eigenlijk aan?’
‘Dat ‘t fijn zou zijn als we straks nog even uit gingen.’
Ja, & mij dan gaan vergelijken met al die andere mannen. Kijken of zij ook een blik kunnen trekken die verraadt dat ze aan niks denken.
’O ja, is leuk!’ stem ik toe.
Dan zie ik straks wel of ze daar nog altijd zin in heeft.
‘Maar ik moet 1st nog even bijkomen.’
‘Zie je, je denkt alleen maar aan jezelf.’
‘Kijk, daar recht boven jou. Die grote vlek daar. Dat is net een kabouter op een paddenstoel met een grote pijp.’
‘Luister je wel naar wat ik zeg?’
& Die kabouter blies ‘t verhaaltje uit in Zijperspace.