drenthepad-ontmoetingen (2)

Ik kan groeten. Ik kan ’t zelfs erg goed. Van kindsbeen werd dat er in geramd. Vooral als we op vakantie waren. Elke medewandelaar werd gegroet. We waren verbaasd als er niet gereageerd werd.
‘Grüßi,’ zeiden we in Zwitserland.
Of ‘Grüßi met dem Hand.’
Of iets dergelijks. Dat was extra beleefd, zei m’n vader. Maar hij zei ’t waarschijnlijk goed. Wij zeiden iets als ‘Grüßi mittenant’.
Dat hoorden ze toch niet, dachten we.
We kregen altijd een glimlach cadeau bij onze groet.

Dus zei ik de jogger ook gedag. Ik had alle voorgaande passanten immers ook gegroet. Zelfs enkele fietsers.
Ik zei: ‘Hallo.’
Soms zeg ik ‘Goedendag’, de andere keer ‘Hoi’. Dat laat ik van ’t allerlaatste moment afhangen. Dan voel je wat je moet zeggen, op dat ene laatste moment voel je instinctief aan wat past.
Een getrainde groeter in ieder geval wel.
De jogger zei, al joggend: ‘Hoi,’ & om m’n zoekende blik te helpen: ‘Op de hoek staat een paddenstoel.’
Hij had me op de kaart in ’t boekje zien kijken terwijl-ie van achterop kwam. Me zien zoeken naar de geelrode markeringen van de route; hoofd voorover, proberend om de hoek van een bord te kunnen kijken.
‘Nee, ik zoek naar de tekens die de route aangeven.’
& Ik dacht tegelijkertijd dat de route helemaal niet zo ingewikkeld kon zijn. Ik moest langs ’t kanaal, & er was maar 1 weg langs ’t kanaal.
‘Maar moest ik nou over de kanaaldijk, of over ’t pad er achter?’ dacht ik nog een laatste keer.
Onder de dwang van de blik van de jogger nam ik nonchalant ’t pad.
Hij nam de weg rechtdoor, ik ging linksaf.

Ik beschouwde ’t kaartje nog eens nauwkeuriger. ’t Kanaal interesseerde me toch niet zo. Allemaal vissers onder parasols. Uren verslijtend.
Ik was bezig een omweg te maken. ’t Drenthepad maakte een bocht naar links, om via een klein bosje oostelijk van ’t kanaal uit te komen op ’t fietspad van de jogger.
Vast een heel mooi bos. Ik zag ‘m rechts al liggen. Of anders een bos met een onverhard pad. Want wandelaars moeten zoveel mogelijk over onverharde paden. Anders is de beleving niet echt.
Er kwam weer een joggers aangelopen. Een vrouw ditmaal. Reeds rood aangelopen.
‘Hai,’ zei ik ditmaal.
‘Hoi,’ zei zij.
Ze kon nog net glimlachen.
’t Volgende moment sloeg ik rechtsaf richting bos. Bosje, moet ik zeggen.

Veel paarden waren mij voorgegaan. ’t Zand was rul onder de gang van hun hoeven geworden. Ik stapte zwaar, onder ’t gewicht van m’n rugzak, door ’t bos.
Een klein bosje. Aan ’t begin van ’t pad kon ik al zien waar ’t fietspad liep waar de joggers & fietsers zichzelf fit hielden.
Een merel zat op te scheppen over haar kroost. Een duif informeerde me over z’n verveling. & Een vink had schijnbaar honger, sloeg geen acht op mijn aanwezigheid & schoot voorbij.
In de verte zag ik de vrouw alweer aankomen. De vrouw die me met ‘Hoi’ begroet had. Ik zou haar straks misschien nog een keer moeten begroeten, want ze liet zich uitzakken op ’t bankje langs de weg.
Tijdens wandelingen schaamden we ons vroeger vaak dood over wat m’n vader kon zeggen. Hij kon plots zulke gekke dingen zeggen tegen willekeurige voorbijgangers. Dingen die anderen niet zeiden.
Ik was me nu ook aan ’t voorbereiden. Een simpele groet was niet voldoende. Zou ik zeggen dat zij had gewonnen omdat zij de kortste route had genomen?
Ik kwam dichtbij ‘t bankje waar zij op zat uit te hijgen.
‘Jij hebt gewonnen,’ zei ik.
‘Wat?’ vroeg ze.
‘Jij hebt gewonnen,’ zei ik nogmaals. ‘Jij was hier ‘t 1st.’
‘Ja, maar wel uitgeput,’ kwam er met moeite tussen enkele ademhalingen door.
Ik lachte & ging aan haar bankje voorbij. In m’n hoofd zaten allerlei mogelijkheden die ’t leven tot een nog grotere grap moesten maken. Maar ik hield m’n mond.
‘Aan ’t eind van de dag zit ik ook op een bankje,’ dacht ik, ‘’t duurt wat langer, maar uiteindelijk kan ik dan ook geen pap meer zeggen.’

Ik stapte verder, door ’t losgeslagen paardenzand in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *