drenthepad-ontmoetingen (4)

Ze gingen vlak voor me de bocht om. Van de andere kant af. ’t Zelfde pad op.
Duidelijk wandelaars. Stevige schoenen, ferme pas. De vrouw sjokte een beetje, haar tred lichtelijk misvormd na jaren zichzelf de verkeerde houding aangemeten te hebben. De man fier & rechtop. Alsof z’n schouders naar achteren konden kantelen. Niets op aan te merken, behalve dat je niet zou hopen dat z’n lichaamshouding weerspiegelde hoe hij zich in ’t leven naar anderen opstelde.

‘Hoi.’
‘Goedendag.’

Ze liepen net iets sneller. Ik zag ze langzaam meer afstand nemen.
Net als fietsers in de stad: ik kan ’t niet hebben achtergelaten te worden.
Ik hield me voor een rugzak met tent & slaapzak mee te moeten dragen. Dat ’t de 1e dag was. Dat ik slechts halverwege was & m’n ritme nog moest vinden.

Er stond een jonge geit op een erf. Ze werden afgeleid. Liepen er op toe.
De geit huiverig, nadat ze 1st enthousiast om ons passanten had gemekkerd. Maar de man, met rechte rug, stak z’n hand uitnodigend uit.
Kijk eens, ik ben er om jou te aaien, zei zijn hand.
De geit dacht waarschijnlijk alleen maar aan een vers blaadje & zag die niet. Hij bleef staan.

Ik was voorbij gelopen. Had ze ingehaald. Een 10-tal meters liep ik nu voor hen uit.
Maar ik voelde hun passen nader komen.
‘Mooi weer, hè,’ zeiden ze toen ze mij weer inhaalden.
‘Ja, stukken beter dan gister.’
Een korte conversatie. Meer was er blijkbaar niet nodig.

Hoewel, zij keerde zich om.
‘Loop je een bepaalde route?’ vroeg ze.
Ze had ’t boekje in m’n hand gezien.
‘Ja, ’t Drentse pad.’
‘Oh, ’t Drenthepad.’
Ik haalde snel de voorkant tevoorschijn. Ze had gelijk.
‘Oja, ’t heet ’t Drenthepad.’
‘Ga je dan door Vries?’
Ik wierp een blik op ’t kaartje. Hoewel ik ’t eigenlijk al uit m’n hoofd wist.
‘Nee, daar ga ik net voor langs.’
‘Oh, dan ga je straks langs ’t Runde Veen,’ zei ze, terwijl ze met me meekeek. ‘Daar hebben wij vanochtend ook gelopen. Heel mooi is ’t daar. Veel plezier.’
‘Dank je, jullie ook.’

Toen begon ik me af te vragen wat ‘mooi’ was.
Ik sloeg een pad in naar rechts, terwijl zij over de Hondstong hun weg vervolgden. ’t Pad langs ‘t Runde Veen liep er evenwijdig aan.
Ik zag weilanden. Zover de horizon strekte. Groen van akkers, met een enkele elektriciteitsmast of soms een bosje bomen.
Dit was mooi. In hun beleving. Ik wist niet meer wat mijn mooi was.

’t Wandelen. In mezelf gekeerd. De reis, niet ’t doel. Soms een plantje zien, er aan voorbijgaan. Een passant groeten, een vogel horen tjilpen. M’n spieren voelen, m’n voeten die wringen in de schoenen. Weten dat ik pauze moet houden, om de dorst te lessen, brood te eten. & Toch doorgaan. Besluiten tot hoe ver te gaan, nog een stukje er aan vast te plakken. Verlangen naar vocht, aan ’t eind van de rit. Kilometers tellen, minuten, uren die voorbijgaan. Een stap, nog een stap, een oneindigheid van stappen, tot je vergeten bent dat ’t de stappen zijn die verder voeren. De zon die brandt, door de wolken heen. & Er morgen weer is.
& Weilanden, waar ik niets aan af kon zien. Saai geïllustreerd in ’t eeuwige zelfde landschap.

‘Waar bemoeien zij zich mee,’ dacht ik. ‘Ik bepaal zelf wel wat ik mooi vind.’

Een oude dame kwam aangelopen. Ze legde haar hond aan de ketting. Voor ’t geval dat, zag ik haar denken.
‘’t Is mooi, hè?’ zei ze.
‘Stukken mooier dan gisteren.’
‘Nou, zeker.’
De hond probeerde nog even te snuffelen.

Maar de ontmoeting was alweer verleden tijd voor Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *