drenthepad-ontmoetingen (5)

Ik passeerde de slagboom. Links van me ’t sanitaire gebouw. Een klein houten huisje. Ik liep rechtuit, richting de mensen die voor hun caravan van de zon genoten. De 1e gezichten die ik zag. ’t Dichtst bij de ingang.
‘Kunt u mij zeggen waar de receptie is?’ vroeg ik.
‘Daar komt de receptie al aangelopen,’ wees de man.
Er was een vrouw opgestaan, enkele caravans verderop, die op me toe kwam lopen. Lichtelijk voorovergebogen, moeite met haar heup, de rimpels al jaren definitief gegroefd in haar huid.
‘U bent de receptie,’ grapte ik.
‘Nee, we hebben hier geen receptie,’ zei ze serieus. ‘We zijn een vereniging. Hier staan alleen caravans van leden. Maar we hebben altijd wel een plekje voor trekkers. Hoe lang wilt u hier blijven staan?’
‘Oh, 1 nachtje.’

Ze leidde me rond. Liet me een plekje bij ’t toiletblok zien. Te dicht er bovenop, vond ik. Liever in een afgelegen rustig hoekje, maakte ik duidelijk. Maar afgelegen bestond niet hier. Ongeveer 20 caravans, met 2 plekjes voor nog een extra tent. We gingen ’t hoekje om & konden ’t hele kampeerterrein al overzien.
We haalden voor mij een sleutel op, bij de penningmeester. Alleen met die sleutel had ik toegang tot de wc’s & ’t washok. & Ondertussen legde ze alles uit.

‘Die man is de penningmeester. Maar een beetje moeilijk ter been. Ik ben de secretaris van de vereniging.
(…)
Al m’n kinderen zijn hier opgegroeid. Ook enkele kleinkinderen. Ik kom hier al 40 jaar.
(…)
We worden wel een beetje oud. Iedereen is inmiddels gepensioneerd hier.
(…)
15 Jaar geleden overleed m’n man. M’n kinderen zeiden dat ik de camping aan moest houden. Dat hier de mensen waren die ik kende. Lief & leed. Dus kom ik hier nu in m’n 1tje. M’n kinderen zeiden dat ’t goed voor me was.
(…)
Ik zit hier de helft van de tijd. Een ½ jaar in Groningen, in m’n woning, & een ½ jaar op de camping. Van april tot oktober. Tuurlijk ga ik tussendoor wel naar huis, om wat dingetjes te regelen. Maar ik ben vooral hier.
(…)
We houden elkaar een beetje in de gaten hier. Maar de vereniging wordt wel steeds een beetje kleiner.’

‘Ik ga toch maar in dat hoekje staan,’ zei ik, wijzend naar ’t enige hoekje dat vrij was.
Ik wilde zo min mogelijk opvallen. Ik viel hier middenin ’t dagelijks leven van een groepje bejaarden.
Tijdens de korte rondleiding zei ik de gezichten gedag, nog minzamer dan ik van mezelf ooit gekend heb, die nieuwsgierig ’t gearriveerde bezoek aanschouwden.
‘Waar kom je vandaan?’ vroeg de vrouw.
‘Uit Amsterdam.’
‘Oh, daar ben ik net gister geweest. M’n zoon woont daar. In de Pijp.’
‘Daar heb ik vroeger ook gewoond.’
‘Maar hij woont hoog. Al die trappen. Ik heb de treden wel ‘ns geteld. 72 Treden. Je bent dood voordat je aankomt.’
‘Ik woon gelukkig tegenwoordig op de begane grond.’
‘Ik was met m’n buurman. We moesten natuurlijk van alles zien. De Jordaan, de Kalverstraat, de roze buurt. Je weet wel hoe dat gaat. Doodop ben je na zo’n dag rondzwalken.’
Toen zou ze me met rust laten. Als ik maar alles weer na gebruik op slot draaide, benadrukte ze nog even. & Als ik morgen vertrok, kon ik de sleutel op ’t tafeltje van de penningmeester leggen. Oh, & als ik dan perse een biertje wilde hebben, ze had er nog wel 1tje koud staan.
Nee, ik zou straks wel even ’t dorp in gaan, helemaal niet nodig.
‘Nu moet ik even naar de caravan, daarginder,’ zei ze tot besluit. ‘Kijken of ze nog leven.’
Ze liep weg, sjokkend met haar heup. Ik kon zien dat ze gister nog voelde. Zo zou ik me morgen voelen.

Of anders later, in een toekomstig Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *